aanzienlijk plebeïsch geslacht (zie het vorige art.) met den bijnaam Longinus. De voornaamsten van dit geslacht zijn:
1) Quintus C. Longinus, bragt 167 v. Chr. den macedonischen koning Perseus gevankelijk naar Alba, en stierf als consul 164 v. Chr.
2) Lucius C. Longinus, kleinzoon van den vorige, was pretor 111 v. Chr., gaf zijn woord ten onderpand aan Jugurtha voor diens persoonlijke veiligheid bij zijn verblijf te Rome, en sneuvelde 107 v. Chr. in een veldslag tegen de Tigurijnen.
3) Lucius C. Longinus Ravilla, in 137 v. Chr. volkstribuun, werd 125 v. Chr. censor, later pretor, en onderscheidde zich in die beide ambten door regtvaardigheid en strengheid ; vandaar het spreekwoord Cassiams judex voor: een streng regter.
4) Cajus C. Longinus, romeinsch veldheel’, een der moordenaars,van Cesar. In den burgeroorlog tusschen de partij van Pompejus en die van Cesar behoorde hij tot eerstgenoemde, doch werd niettemin door den overwinnaar gespaard. In Rome teruggekeerd trouwde hij Junia, de zuster van Brutus, met wien hij vervolgens de samenzwering smeedde, waarvan Cesar (44 v. Chr.) het slagtoffer werd. Nu begaf C. zich naar Afrika; maar zich wegens den invloed der vrienden van Cesar aldaar niet kunnende staande houden, nam hij de wijk naar Azië, bragt daar eene armee op de been, en sloot zich bij Brutus aan in Macedonië. Hier kwamen Antonius en Octavius hun slag leveren in de vlakte van Philippi (42 v. Chr.). De linkervleugel der armee, die door C. aangevoerd werd, moest al spoedig wijken voor Antonius; en nu, meenende dat Brutus (die daarentegen zegevierde) ook het onderspit moest delven, liet C. zich door eenen vrijgelatene zijn zwaard door het hart steken. Zijn lijk werd door Brutus op het eiland Thasus begraven.
5) Lucius C. Longinus, broeder van Cajus, diende onder Julius Cesar, had geen deel aan diens vermoording, en stond later met Antonius op vriendschappelijken voet.
6) Quintus C. Longinus, was ijverig voor Cesar werkzaam in Spanje, later propretor aldaar, maakte zich door zijne roofzucht en wreedheid derwijze gehaat bij de Spanjaarden, dat ze legen hem in opstand kwamen; de schepen,waarmede hij zich en zijne bijeengeperste schatten hoopte te redden, vergingen in den mond van den Ebro, en hij zelf verdronk.
7) C.Parmensis, eendenmoordenaars van Cesar, voerde bevel over de vloot aan de aziat. kust (43 v. Chr.), ging na den slag bij Philippi naar Sicilië, en vereenigde zich daar met den jongen Pompejus; 36 v. Chr. omhelsde hij de partij van Antonius, met wien hij medestreed bij Actium. Na den slag liet Augustus hem ter dood brengen. Hij was ook dichter, schreef brieven en epigrammen, en onderscheidde zich vooral door,zijne treurspelen Thyestesen Brutus.
Nog dienen vermeld:
Avidius C., romeinsch veldheer, door Marcus Aurelius aan het hoofd der syrische legioenen geplaatst; hij overwon de Parthen (163 na Chr.). Vervolgens versloeg hij de Sarmaten aan den Donau, voerde daarna bevel in Syrië en Armenië, onderdrukte eenen opstand in Egypte, en liet zich nu (172 na Chr.) als keizer uitroepen. En zijne usurpatie scheen veel kans van welslagen te hebben; in een tijdsbestek van 3 maanden had hij nagenoeg geheel Voor-Azië aan zich onderworpen, toen hij in eenen opstand zijner eigene soldaten vermoord werd.
Dio C., grieksch geschiedschrijver. Zie Dio.