Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Rome

betekenis & definitie

lat. en ital. Roma, vroeger de hoofdstad van het Romeinsche rijk, werd reeds door de ouden de Eeuwige stad genoemd, wordt ook in het N.

T. dikwijls vermeld, en is thans de hoofdstad van den Kerkelijken Staat en residentie van den Paus, en heeft 197,000 inw. Op de beide oevers van den Tiber gelegen, wordt R. ook wel de Zevenheuvelenstad genoemd, als gebouwd op de bekende zeven heuvelen, van welke er vijf op den linkeroever der rivier liggen, nl. de Viminalis, de Capitolinus, dePalatinus, de Aventinus, de Coelius of Lateranus, met de daartusschen liggende vlakten van den Campus Marlius en het Velabrmn; op den rechteroever liggen de Valicanus (niet lot het oude R. behoorende) en de Janiculus (waar hel tegenwoordige Trastevere). Het oude Rome was veel grooter en volkrijker dan het hedendaagsche. Het had zich allengs derwijze uitgebreid, dat het, behalve de opgenoemde, nog 5 andere heuvelen in zich sloot, nl. de Quirinalis, de Esquilinus, de Testacefis, de Citorius, de Pindas. Ia den eersten tjjd van het keizerrijk moet het over de 2 millioenen inwoners geteld hebben. Het punt van waar liet oude Rome zich van lieverlede uilbreidsie, is de Palatijnsche berg, waar Romulus (volgettsde legende) de eerste stichting had begonnen oiDStF, 753 v. Chr. Aanvankelijk was R. slechts een schuilnesl van roovers en bandieten: zeven koningen volgden daar elkander op in een tijdsbestek van 244 jarental. Romulus, IS'uiiia Pompilius, TullusHostilius, AIICUS Marlius, Tarquinins Priscus, Servtus Tullius, Tarquinius Superbus). Reeds onder den 3en en 4en dier koningen nam de stad meer en meer toe in gewicht; maar vooral onder de drie laatste (men kan dat het elruskische tijdperk noemen) werd R. machtig, rij«, sterk bevolkt; het had toen reeds half Latium, een gedeelte van het land der Sabijnen, en waarschijnlijk geheel Etrurië aan zich onderworpen. De dwingelandij der Tarquiniiissen liep uit op het wegjagen van den koning en op de afschaffing van het koningschap (509 v. Chr.). Toen werd R. eene republiek, bestuurd door consuls, die slechts voor ëén jaar werden gekozen. Deze omwenteling werkte eenigen tijd verlammend op de ontwikkeling van R.; en de onafgebrokene twisten der twee standen (patriciërs en plebejers) bestendigde den toestand van zwakheid op zijn minst eene eeuw lang, in welk tijdsbestek men de Equen en Volksken eenen worstelstrijd op leven en dood zag voeren tegen R., dat meer dan cens door hen op den rand van zijnen ondergang gebracht werd. De iustelliiig van het tribunaat (493) en de herhaalde uitbreiding, die aan die instelling gegeven werd, het decemviraat (451 —449), het militaire tribunaat herhaalde malen ingevoerd en weder afgeschaft (444—366), waren de voornaamste gebeurtenissen in den inwendigen toestand van R. gedurende dat tijdsbestek. De Vejiërs (Veji) waren door R. ten onder gebracht (395) toen de Galliërs kwamen, de stad bemachtigden, en baar nagenoeg totaal verwoestten (389 v. Chr.). Door Manlius gered, en door Camillus weder opgebeurd na den aftocht der Galliërs, bood R. lang wederstand aan nieuwe invallen ; al de nieuwe gallische legerbenden, die R. kwamen bedreigen, werden of verslagen of tol den aftocht genoopt, en alle binnenlandsche onlusten werden onderdrukt. De Samnitische oorlog, die vervolgens ontbrandde (343 v. Chr.), en die, meer en meer een vreeselijk aanzien krijgende, geheel Italië, van de Macra af lot aan de punt van Rhegium, in een oorlogsveld herschiep, had, in weerwil van de bondgenootschappen van Samnium, Etrurië en Umbrië, in weerwil van den tegenstand van Tarentum en de wapenen van Pyrrhus, geen anderen afloop, dan dat R. meester werd van die gansche landstreek (266), en dat de republiek R. niet slechts de eerste mogendheid van Italië, maar tevens een der grootste mogendheden van de wereld werd: in dit tijdvak ziet men de krijgsmansdeugden en burgerdeugden te R. uitblinken met den grootstmogelijken glans: dit is het tijdvak der Deciussen, der Fabiussen, enz. Eindelijk brengt R. zijn wapengekletter buiten Italië: het tast Carthago aan, en ontweldigt aan die mogendheid het westerdeel van Sicilië (eerste Punische oorlog, 264—242 v. Chr.}; vervolgens, na aan datzelfde Carthago midden in vredestijd Sardinië ontnomen, na op zijn minst de helft van Cisalpijnsch Gallië en een gedeelte van lllyrië veroverd te hebben, voert R. dem tweeden Puniscben oorlog tegen Hannibal, is een oogenblik in gevaar van te zullen bezwijken ouder de slagen van dien gedochten tegenstander (219" 202 v. Chr.), maar eindigt metmeesler te worden van het oosterdeel van Sicilië en tevens van Spanje.In de eerste helft der volgende eeuw (201—146 v. Chr.), ziet men R. den genadeslag aan Carthago toebrengen (146), in Spanje meer en meer zijn gezag oitbreiden en vestigen, Cisalpina en lilyrié nog beter onder het juk brengen, Macedonië vernietigen (148) en Griekenland insgelijks (146), zoodat beiden herschapen worden in romeinsche wingewesten; de Seleuciedeu van Klein-Azië worden verdreven en teruggedrongen lot over den Taurus. Van 146 tot 133 worden V'inalhus en Numantia overwonnen (Lusitanië en de Callaieken komen onder het juk); omstreeks 123 v. Chr. begint zich in Gallië de Romeinsche provincie te vormen, die, snel in uitbreiding toenemende, zich reeds spoedig uitstrekt van Toulouse totNizza; van 112 tol 101 maken de Romeinen, na Jugurlha verslagen te hebben,zich meester van een gedeelte van Numidië, en verbrokkelen hel overige gedeelte. Van dat tijdstip af is R. de eerste mogendheid der wereld. Doch de kiem tot verval begint zich reeds te ontwikkelen: de krijgsmensen burgerdeugden, die de kracht van het oude R. uitgemaakt hebben, beginnen te verdwijnen; de ondeugden en de weelde nemen toe; in den toestand der romeinsche maatschappij wordt zedebedei f meer en meer een alledaagsch verschijnsel. De Gracchen doen vergeefsche pogingen om in hel lot der bevolking beterschap aan te brengen: zij bezwijken (133 —121), maar laten eene demagogische partij achter zich, die alle middelen goed acht om haar.doel te bereiken. Vandaar een aanhoudende strijd tusschen de plebejers en de patriciërs. Verscheidene gebeurtenissen, de twee Slaven-oorlogen (in 133 en 104 v. Chr.), de oorlog der Cimbren en Teutonen (113 —101), de oorlogen tegen Mithridates (88—64 v. Chr.), de dringende eischen der boudgenonten, die het romeinsche stedenrecht verlangen, en die op de afwijzing van hun verzoek de wapenen opvatten (Bondgenoolen-oorlog,90—88 v.Chr.), houden eenigen tijd dien strijd tusschen plebejers en patriciërs geschorst: doch nauwlijks is het gevaar geweken,of die strijd wordt vinniger dan ooit hervat. Marius en Sylla zijn de hoofden der twee partijen, die met elkander wedijveren in wetsverkrachtingen en gewelddadigheden: Sylla verschaf! eindelijk (82 v. Chr.) de zegepraal aan de aristocratische partij, usurpeert heldictalorschap.en voert letterlijk een schrikbewind. Maar bij zijnen dood (78 v. Chr.) begint de strijd opnieuw, hetzij openlijk, hetzij bedektelijk en in den vorm vau samenzweringen (Catilina, enz., 65—62 v. Chr.); wederom eenigen tijd gesust door de instelling van het eerste driemanschap of triumviraat (Pompejns, Cesar, Crassus, 60—53), breekt de strijd eindelijk uit tusschen Cesar en Pompejus (49 v. Chr.); Cesar, de kampioen der democratische partij, houdt de overhand, maar wordt reeds spoedig vermoord (44 v. Chr.). De saamgezworenen kunnen zich echter niet meester maken van het bewind; zij worden bij Philippi overwonnen door het tweede triumviraat (Octavius, Antonius, Lepidus), en het duurt niet lang of alles bepaalt zich eenvoudig tot de vraag, wie van beiden regeeren zal, Octavius of Antonius. De slag van Actium beslist die vraag ten voordeele van Octavius (31 v. Chr.), en aan hem verleent de senaat de titels van prins, augustus en imperator of keizer (29 v. Chr.). Hier begint hel keizerrijk. De regeeriug van Augustus is een tijdperk van volmaakte rust en van doortastende reorganisatie: de tempel van Janus is gesloten; wel is waar worden er nog ettelijke veroveringen gemaakt, doch dit geschiedt slechts om aan het rijk natuurlijke (d. i. door de natuur zelve getrokkene) grenzen te geven (Rijn, Donau, Zwarte Zee, Euphraat, woestijn van Afrika, Atlantische Oceaan); de provinciën en het gezag zijn gedeeld tusschen Augustus en den senaat. De republiek hsd bijna 5 eeuwen (480 jaren) geduurd ; het keizerrijk was bestemd om ruim 5 eeuwen te duren, die zich gevoegelijkst laten iudeelen in vijf tijdvakken, t. w.:

1) De eerste eeuw van het principaat; gedurige adoptiën geven aan Augustus tot opvolgers vorsten, die alten tot ramp of lot afschuw zijn (Tiberius, Caligula, Claudius, Nero); de dynastie van Cesar eindigt met Nero, en drie usurpators (Galba, Olto, Vitellius) banen den weg voor de drie vorsten uit de flaviaansclie dynastie (Vespasianus, Titus.Domitianus). Het keizerrijk wordt vergroot met Britanniè.
2) De tweede eeuw van het principaat (96—193) wordt gekenmerkt door de echte wijsheid en goedheid der vijf eerste vorsten (Nerva, Trajanus, Adriaan, Antoninus, Marcus-Aurelius, die allen elkander opvolgeu door adoptie), en door de slechtheid vau den zesden (Commodus, die erfelijk keizer is); wijders door de meer en meer toenemende homogeenbeid der verschillende bestanddeelen des rijks, en door de schitterende en nuttige veroveringen van Trajanus (Mesopotamië veroverd op de Parthen, Dacië op de Barbaren).
3) Militaire anarchie van 193 tot 284. Dit tijdvak splitst zich in drie tijdperken: het zuivere Syrische, tot235 (Septimius Severus, Caracalla, Macrinus, Heliugalialus, Alexander Severus); regeeringloos, tot 268 (Maximinus, de Gordianen, Phiiippus Arabicus, enz., en eindelijk de dertig tirannen onder Galliënus); herstellend tijdperk, van 268 lot 284 (onder Claudius 11, Aurelianus.Tacitus.Probus,enz.). De herhaalde verwoestingen, die de Barbaren aanrichten, kenmerken dit tijdvak; het keizerrijk begint te verzwakken.
4) De eerste eeuw der echte, ware monarchie (284—395): die begint met Diocletiaan, en neemt met Theodosius haar einde; Diocletiaan geeft aan het rijk eene nieuwe staatsregeling: om beter het hoofd aan de Barbaren te kunnen bieden stelt hjj twee augustussen en twee cesars aan. Van 310 tot 325 (onder Constantinus) zegeviert het Christendom en wordt keizerlijke godsdienst. Reeds kort daarna (330) houdt Rome op de hoofdstad des rijks te zijn (welke rang overgaat op Constantinopel). De Barbaren worden dikwijls teruggedreven; maar de grenzen des rijks zijn reeds ingekrompen in Mesopotamië,in Armenië, in Dacië,en sedert 376 hebben de Gothen,overwonnen door de Hunnen, zich nedergezet op romeinsch grondgebied. In dit tijdvak is het rijk reeds in twee deelen gesplitst (onder Diocletiaan in 284, en onder de twee Valeiitinianiissen van 364 tot 376).
5) De tweede eeuw van de ware monarchie (395—476). Werkelijke deeling van het romeinsche rijk in Ooslersch rijk en Weslersch rijk, na den dood van Theodosius (395); zegevierende inval der Barbaren in het Westen : Alarik in Italië; de Alanen, Sueven, Vandalen, Biirgundiers, Franken, enz., in Afrika, in Spanje, in Gallié; de Saksen in Groot-Britannië:al die provinciën, alleen Italië uitgezonderd, gaan achter elkander voor het Westersche rijk verloren ; en eindelijk wordt ook Italië veroverd en herschapen in een afzonderlijk koninkrijk onder Odoacer, die zich niet verwaardigt den titel van keizer aan te nemen (476). In dit tijdvak is Rome herhaalde malen ingenomen : door Alarik in 410; door Genserik in 455; door Odoacer in 476. Zwaar had R. ook nog te lijden in den oorlog, dien Theodorik tegen de Herulen voerde, en in dien, waardoor Justinianus aan de West-Gothen het bezit van Italië trachtte te ontweldigen : Theodorik, Belisarius, Vitiges bemachtigden achtereenvolgend de stad, waar het zielental der bevolking hoe langer hoe meer af-, en de algemeene ellende hoe langer hoe meer toenam.

In het weder Grieksch gewordene Italië, waarvan Rome reeds sedert 404 niet eens de hoofdslad meer was (Honoriiis had dien rang aan Ravenna gegeven, terwijl hij vluchtende was voor Alarik), werd Rome de hoofdplaals van een afzonderlijk hertogdom (het hertogdom Rome), een der provinciën van de Pentapolis, en stond onder het gezag der exarchen; doch de stadhouder van den exarch had er metterdaad minder te zeggen dan de paus. Onder Leo III (den Beeldstormer) kwam de stad Rome met het geheele hertogdom in opstand legen het exarchaat, en vormde feitelijk eene onafhankelijke republiek, die bestuurd werd door den paus (728); zich bedreigd ziende, beurtelings door de keizers van Constantinopel en door de Longobarden, riep R. den bijstand in van de Frankische koningen. Na den ondergang van het exarchaat (752) en van het koninkrijk der Longobarden (774), werd Rome (stad en hertogdom), dat Pepijn in zekeren zin aan den paus had geschonken, door den zoon van dien vorst (Karel den Groote, die de schenking zijns vaders had bevestigd) onder de bescherming van Frankrijk geplaatst. Doch onder de zwakke opvolgers van Karel den Groote werd die bescherming ingeroepen tevergeefs, en het gezag van de pausen werd in Rome meer dan eens miskend of geheel op zij geschoven door machtige partijen. In de 10e eeuw heerschte de familie van Marozia.die van't pausdom een schandelijken speelbal maakte, totdat Olto I de orde kwam herstellen door de partijwoelingen te onderdrukken (962). Niettemin hield Rome niet op te woelen onder Olto II en III, en meer nog onder Hendrik II. Het kwaad had zijn toppunt bereikt, toen Hendrik III daarin met krachtige hand herstel kwam aanbrengen, doordien hij Rome onderwierp aan den wil der keizers, die voortaan pausen aanstelden, door hen gekozen. Nu althans heerschte er reinheid van zeden op den pauselijken stoel ; maar het duurde niet lang of de pausen zagen zich genoopt, de vrijheid van de Kerk en van Italië te verdedigen tegen de keizers: Rome was met Milaan de ziel van het italiaansche verzet tegen het keizerlijk gezag. Ongelukkigerwijze, terwijl de pausen het gezag der keizers bestreden, zagen zij menigmaal hun gezag zelf aan het wankelen gebracht in Rome, uil welke stad zij nu eens door keizerlijke troepen verdreven werden, dan weder vluchten moesten voor machtige familiën of voor demagogen. Door Hendrik IV werd R. driemaal belegerd (1081,82 en 83): hij nam de stad in (1084) en verdreef Gregorius VII. In de twisten van Innocentius II en Anacletns II (1140, enz.) stelde Arnold van Brescia te R. de republiek en eenen senaat in, en de stad onderwierp zich eerst in 1149: Gregorius IX nam de vlucht, toen Frederik II op R. aanrukte (1241); de edellieden, die in 1281 meester van R. waren, weigerden paus Martinus IV daar te ontvangen; in 1547, partij trekkende van des pausen afwezigheid (want sedert 1309 resideerden de pausen te Avignon), stichtte de befaamde Ricnzi te R. de republiek; doch die slaat van zaken was slechts van zeer korten duur. De pausen werden echter niet onmiddellijk weder meester van R.; en toen Albornoz daar (sedert 1364) alles had voorbereid voor hunnen terugkeer (die 1377 plaats had), was het gezag echter tot iu de 16e eeuw minder in handen van de pausen, dan van de groote familiën (Colonna, Orsino). Tegen het einde van de groote scheuring begon het gezag der pausen zich te herstellen: Alexander VI, iuliasll en de twee pausen Medicis (Leo X en Clemens VIft 1492—1534) brachten het gezag tot vastheid. Midderwijt werd R. bijna ingenomen stormenderhand door Karel WH toen hij Napels ging veroveren (1495), en het werd dat werkelijk door den connétable de Bourbon (1527). Toen de heerschappij der Spanjaarden in Italië er eindelijk de orde hersteld had, nam R. eene andere gedaante aan. Door de pausen Julius II en Leo X was de stad reeds aanmerkelijk verfraaid; hunne opvolgers, en voornamelijk Sixtus V, ging op hun voetspoor voort. Meer dan ooit werd R. toen de verzamelplaats van bedevaartgangers, reizigers, knnslbeoefenaars en geleerden. De Fransche omwenteling bracht m dien toestand eene stoornis. Berthier ontweldigde R. aan den paus, en riep er de republiek uit (1798) ; bij den vrede van Luneville (1801) werd R. aan Fius VII teruggegeven; doch in 1808 werd R., benevens het grootste gedeelte van den Kerkdijken Staat,dnorNapoleon ingelijfd bij het Fransche keizerrijk (het overige werd toegevoegd aan het toen gestichte koninkrijk Italië). Napoleon verklaarde R. tot tweede stad des keizerrijks, maakte er de hoofdplaats van het Departement van den Tiber (of departement Rome) van, en stelde het onder het bewind van eenen franschen prefect. De gebeurtenissen van 1814 brachten de pausen weder in R. terug, waar ze ongestoord hunne macht bleven uitoefenen tot 1848, toen Pius IX zich genoodzaakt zag uit R. te vlochten, waar de republiek uitgeroepen werd; doch reeds in het volgende jaar werd hij in zijn gezag hersteld door de fransche wapenen, die hem zijn blijven beschermen tot 1866, in welk jaar het fransche bezettingsleger eindelijk uit R. werd teruggeroepen. Doch nauwlijks hadden de Franschen zich verwijderd, of de bewegingspartij in Italië, met Garibaldi aan het hoofd, besloot eene poging te wagen, om R. te bemachtigen en het zoodoende te verheffen tot hoofdstad van het 1860 gestichte koninkrijk Italië. Die poging is echter door de nieuwe gewapende lusschenkomst van Frankrijk verijdeld (zie NOMENTUM), en het is niet waarschijnlijk, dat R. door wapengeweld tot hoofdstad van Italië te maken zal zijn. Veeleer schijnt die gebeurtenis, die vroeg of laat plaats grijpen moet, voorbereid te worden langs vreedzamen weg. Door de verheffing (1868) van een prins Bonaparte tot kardinaal, is het wel te verwachten, dat die kardinaal en geen andere hij den dood van Pius IX door het conclave zal beschouwd worden als door den Heiligen Geest aangewezen, om verkoren te worden tot Pius’ opvolger: en als eenmaal een Bonaparte paus is, dan waarschijnlijk zal het pausdom niet langer bij zijn non possumus volharden, maar afstand doen van de wereldlijke macht, en zoodoende, R. als hoofdstad aan Italië schenkende, een einde maken aan het bestaan van eenen toestand, die zoo gevaarlijk is voor de rust van geheel de wereld en zoo verderfelijk voor hel geluk van ontelbare huisgezinnen, welker vaders of zonen of broeders zich thans aan hunnen natuurlijken werkkring onttrekken, om in den vreemde te gaan strijden voor een op den duur even onhoudbaar als onrechtvaardig belang.

In de groote tijdruimte, die er verloopen is sylert de stichting van Rome, is die stad achtereenvolgens geregeerd door koningen (753—509 v. Chr.), door consuls (509 v. Chr. tot 31 v. Chr.), door keizers (31 v.Chr. tot 476 na Chr.); vervolgens, na de voorbijgaande overweldiging van Herulen en Gothen, door hertogen, die onderboorig waren aan de exarchen, van Ravenna, en eindelijk door pausen tot op den tegenwofti'iligi'ii tijd.