lat. Prtetor (van pree Hor), bij de Romeinen de hoogwaardigheid-bekleeder, die in rang onmiddellijk volgde op de consuls; hij was de rechter in het hoogste ressort, en kon in de provinciën tevens alle andere waardigheden in zich vereenigen, nl.die van hoogstelt burgerlijken magistraat,wetgever en beheerder der geldmiddelen.
Menigmaal werd de P. ook met eene bijzondere militaire zending belast door den senaat, waardoor dan zijne hoedanigheid van boogsten rechter op den achtergrond trad voor die van opperbevelhebber van den tweeden rang. Het pretorschap was eigenlijk een tak van het consulschap, uitgedacht 366 v. Chr., toen de plebejers de bevoegdheid erlangden om consul te worden; aanvankelijk konden dan ook alleen de patriciërs tot de waardigheid van P. worden benoemd, en eerst in 337 v. Chr. werden ook de plebejers daartoe gerechtigd : de eerste plebejische P. was Publilitis Philo. Aanvankelijk was er slechts één P.; in 244 v. Chr. werden er twee benoemd, in 228 v. Chr. 4, vervolgens ouder Sylla 8, onder Cesar 10 en zelfs 14, onder Augustus 12 a 16, en onder zijne opvolgers 12 a 18; hun aantal werd grooter, naarmate het aantal provinciën aangroeide. Sedert 244 v. Chr. had men er te Rome altijd twee: de eene (Prcetor Urbanus) besliste in alle rechtsgeschillen der burgers van Rome onderling; de andere (Praetor Peregrinus) was aangesteld voor de burgeilijke rechtspleging onder vreemdelingen, of tusschen vreemdelingen en Romeinsrhe burgers. De benoeming tot P. geschiedde altijd slechts voor één jaar, Binnen -Rome werd de P. altijd voorafgegaan door 2 lictoren, buiten Rome door 6. In den tijd der keizers werd de macht der Pretoren meer en meer beperkt, en onder Constantijn den Groote waren zij eenvoudig stedelijke ambtenaren.