een veldheer, aan wien Justinianus een groot gedeelte van zijn regeringsroem tedanken had, was omstr. 490 geb. in Thracië, waar zijne ouders tot de aanzienlijkste familiën behoorden. De eerste wapenfeiten, waardoor hij zich onderscheidde, waren gerigt tegen de Perzen, die hij 532 tot den vrede dwong.
In het volgende jaar stak hij naar Afrika over, om de Vandalen te beoorlogen, overwon hunnen koning Gelimer, ontweldigde hem Carthago, en verdreef hen voor goed uit Afrika. Daarop begaf hij zich naar Sicilië, heroverde het door de Gothen bemagtigde Catana, Palermo en Syracuse; drong vervolgens door in Italië, en ontweldigde aan de Gothen Napels en Rome na een lang beleg. Vitiges, den koning der Gothen, vervolgde hij tot in Ravenna, waar die eene wijkplaats had gezocht; hij nam hem gevangen, en bragt hem naar Constantinopel (540). Toen weder oprukkende naar Perzië, maakte hij (543) een einde aan de overwinningen van Chosroës. Doch op nieuw naar Italië geroepen door de veroveringen die Totila daar maakte, ontweldigde hij hem (547) het door hem bemagtigde Rome; maar door gebrek aan de noodige troepen zag B. zich al spoedig genoodzaakt zijne gemaakte veroveringen weder aan haar lot over te laten. Zijn laatste wapenfeit was eene schitterende overwinning op de Bulgaren, die Constantinopel bedreigden; onder de muren der benaauwde hoofdstad werden ze door B. totaal verslagen. In weerwil van (of beter gezegd juist door) zijne groote verdiensten jegens zijn vaderland, stond B. aan velerlei nijd en wangunst bloot; hij werd dan ook beticht, dat hij eene zamenzwering gesmeed had tegen den keizer, en zag zich dien ten gevolge vervallen verklaard (563) van alle waardigheden en titels; het duurde echter niet lang of dekeizerwerd overtuigd van B.'s onschuld, en herstelde hem in al zijne vorige eer. De ondervondene grief mogt B. echter niet lang overleven; hij stierf 13 Maart 565. Procopius, die onder hem gediend had, heeft al de veldtogten van B. beschreven. Een ongeluk kan het voor B. genoemd worden, dat hij getrouwd was met Antonina, eene vriendin van keizerin Theodora, en even zedeloos als deze. Wat men verhaald vindt als zoude B. in de laatste dagen zijns levens met bedelen den kost hebben moeten ophalen, nadat hem eerst de oogen waren uitgestoken, dit alles is slechts verdichtsel.