Geographisch- historisch woordenboek

Servaas de Bruin, D. Noothoven van Goor (1869)

Gepubliceerd op 29-11-2021

Hunnen

betekenis & definitie

lat. Huni, of Chuni, fransch Huns, een befaamd aziatisch nomadenvolk, van den mongoolschen stam, dat, onder den naam van Hiong-noe uit de landstreken benoorden de woestijn van Kobi voorwaarts gedrongen, de Mandzjoes onderwierp, en de noordgrenzen van China derwijze verontrustte, dat de Chineezen zich gedrongen zagen den wereldvermaarden Grooten muur te bouwen (omstr. 210 v.

Chr.); in weerwil hiervan veroverden de H. het Chineesche rijk, en werden eerst omstr. 90 jaren na Chr. daaruit verdreven. Verzwakt door langdurige oorlogen en onderlinge twisten, en vreeselijk geteisterd door eenen hongersnood, zagen de H. zich in het begin der 4e eeuw gedwongen om de steppen van Tartarije te verlaten; zij togen westwaarts, en splitsten zich in twee groote afdeelingen, van welke de eene zich kwam nederzetten aan den Oxus beoosten de Caspische Zee, waar zij den naam aannamen van Ephtalitische H. of Witte H. (zie verder hieronder); terwijl de H. der andere afdeeling zich kwamen vestigen in het bergland van den Oeral (Ural), van waar ze verder togen tot aan den Caucasus, en zich vervolgens verspreidden over het Westen: de Barbaren, die deze laatste afdeeling vormden, zijn de eigenlijke H., waarvan men in de geschiedenis zooveel gewag gemaakt vindt. Volgens een stelsel, in het aanzijn geroepen door den franschen geleerde J. A. Saint-Martin, en gegrond op de analogie der talen, zouden de H. identiek zijn met de Finnen (Fenni), en ineensmelten met de Oost-Finnen (die beoosten de Wolga), die, na lang overheerscht te zijn geworden door de Gothen, eindelijk tegen deze in opstand kwamen; aangenomen dat deze stelling volkomen juist is, zou men dan toch altijd dienen toe te geven, dat zich bij die Hunni of Fenni van de Wolga omstreeks de 4e eeuw nomaden-volkeren zijn komen aansluiten, die uit Hoog-Azie waren gekomen. Wat daarvan zij, zooveel is zeker, dat de H. eerst in de geschiedenis van Europa beginnen op te treden in het laatst der 4e eeuw. Omstreeks 375 trokken zij den Palus Mseotis over, onder aanvoering van hunnen koning Baiamir, en onderwierpen eerst de Alanen, toen de Gothen, wier machtig rijk zij ten ondergang brachten (zie HERMANARIK), en die zich door de H. gedrongen zagen om eene wijkplaats te zoeken gedeeltelijk bezuiden den Donau. De H. zelven kwamen zich nederzetten in de nabijheid van het Oostersch-rom. rijk, bedreigden Constantinopel, en noodzaakten den keizer om schatting aan hen op le brengen. Toen Theodosius II eene poging bestond om dit onteerende juk af te schudden, trokken de H. zijne grenzen over, verwoestten Thracie en Illyrie, en dwongen hem afstand aan hen te doen van den ganschen rechteroever van den Donau (446). Hunne macht werd ten top gevoerd door Attila, wiens rijk zich uitstrekte van de Caspische Zee tot aan den Rijn, en die den schepter voerde over de Alanen, Gothen, Gepieden, Sueven, Vandalen, Herulen en Marcomanen. Deze veroveraar wierp zich eerst op het Oostersch-rom. rijk, werd echterdoorMarcianus afgeslagen en teruggedrongen, en toog toen naar het Westen. Na olies op zijnen tocht overwonnen en verwoest te hebben, vond bij zelf de nederlaag in Gallië: bij Châlons-sur-Marne (in de Catalaunische velden) werd hij in 451 verslagen door de Romeinen onder den patriciër Aêtius, die hem met de hulp der Franken, West-Gothen en Burgundiérs de nederlaag toebracht. Uit Gallie verdreven, namen de horden der H. hunnen koers naar Italië, verwoestten Aquilea, plunderden Venetie, bedreigden zelfs Rome : doch door de beden van paus Leo bewogen, en verleid door de rijke geschenken van keizer Valentinianus III, stemden zij er in toe Italie te ontruimen (452). Kort daarna deed de dood van Attila (453) deze kolossale mogendheid uiteenspatten. Zijne zonen betwistten elkander den troon ; de onderworpene volken trokken van die verdeeldheid partij om het juk af te schudden, en verscheidene hunner stichtten nieuwe rijken (zie GEPIEDEN, GOTHEN, AWAREN). Een van Attila's zonen, Dinghitsik, hield zich echter nog eenigen tijd staande aan het hoofd van een gedeelte der H. in Hongarije, welk land hunnen naam heeft behouden. Een andere zoon van den veroveraar, Irnak, toog met bet overige deel der H. naar Azië terug. Verscheidene hunner stammen vestigden zich toen aan de boorden der Zwarte Zee, van den Donau tot aan den Don, en bij den Caucasus, waar ze bekend zijn onder de namen van Hoenogoeren of Hunigaren, Akatziren of Khazars, Cidarieten, Kontrigoeren, Oetoergoeren (Uturguren), enz.De H. leidden een noroaden-leven ; ze waren woest, trouweloos, en aan het afzichtelijke grenzend leelijk: ze hadden een platgedrukten neus, en kleine, hoistaande oogen, als twee gaten in het hoofd; ze leefden te paard, en legerden onder tenten. Attila had zijne voornaamste residentie in het oude land der Iazygen, tusschen den Donau en de Theiss, omstreeks de Zagiva: hij woonde in eene groote houten hut. Onder de koningen der H. kent men: Balamir (376—400), Uldin (400—412), Caraton (412—424), Rollas (omstr. 425), Roea of Rua en Attila, die eenige jaren gezamenlijk regeerden (427—433), Attila alleen (433—453).

De Cidmitische H. woonden bewesten de Caspische Zee, tusschen den mond van den Terek en den pas van Derbent, in de 5e en vermoedelijk reeds in de 4e eeuw; ze waren zeer dikwijls in oorlog met de sassanidische vorsten van Perzié. Men heeft hen menigmaal verward met de Ephtalitische H. (verkeerdelijk Nephtalitische genoemd). Deze woonden beoosten de Caspische Zee, op de oevers van den Oxus, in het zuiden van het tegenw. Turkestan; hunne hoofdstad was Warakhsjan (of Balaam?). Men vermoedt dat ze zich in deze landstreek waren komen nederzetten in de 4e eeuw, tijdens de groote landverhuizing der H. Ze waren dikwijls in oorlog met de sassanidische vorsten van Perzie, plaatsten Firoez I (Peroses) op den troon, en herstelden er Kabad (Cabades) op, die er van verdreven was. Ze eindigden met zich te vermengen met de Turken. Men noemt hen ook Witte H.