der duitsche ridders en eerste hertog in Pruisen, geb. 1490, een zoon van markgraaf Frederik van Anspach en Baireuth, werd voor den geestelijken stand bestemd en opgevoed bij keurvorst Herman van Keulen, waar hij ook domheer werd. Evenwel vergezelde hij zijnen vader op den togt van keizer Maximiliaan naar Venetië en woonde de belegering van Pavia hij.
De duitsche ridders kozen hem in 1511 tot grootmeester. Hij ontving te Mergentheim de wijding tot die orde, en trok 1512 Koningsbergen binnen. Hij weigerde den leeneed aan Polen, waarover het (ofschoon pas in 1520) tot eenen oorlog kwam, waaraan de thorner wapenstilstand echter reeds in 1521 een einde maakte. Door zich te versterken met duitsche hulp wilde hij zich dien wapenstilstand ten nutte maken, waarom hij zelf naar Duitschland trok; hij zag zich echter in de hoop, die hij op dat rijk gebouwd had. teleurgesteld. Nu sloot hij zich hij de Hervorming aan, liet zich tot wereldlijk hertog uitroepen, en stelde het land onder poolsche oppermagt, terwijl hij 8 April 1525 te Krakau den leeneed deed. Hij huwde 1527 met prinses Dorothea van Denemarken, regelde het landsbestuur en het kerkwezen, stichtte 1543 de hoogeschool te Koningsbergen, waar hij vele geleerde mannen aanstelde. Oneenigheden met den adel, een opstand der boeren, menigvuldige godsdienst-twisten en audere geschillen maakten zijne regering zeer onaangenaam. Hij stierf 1568 en liet eenen zoon na, Albrecht Frederik, uit zijn laatste huwelijk met Anna Maria van Luneberg.