Gepubliceerd op 14-06-2022

Suikerziekte

betekenis & definitie

diabetes mellitus, suikerpisvloed.

In het bloed van den mensch komen onder normale omstandigheden slechts sporen suiker voor. Deze zijn echter gewoonlijk in zoo geringe mate voorhanden, dat de aanwezigheid daarvan in de afgescheiden urine niet aan te toonen valt. Daarentegen bevat de urine van den mensch suiker, zoodra in zijn bloed het normale suikergehalte wordt overschreden.

Dit behoeft volstrekt nog niet op eenig ziekelijk verschijnsel te berusten, omdat die toestand van zeer voorbijgaanden aard kan zijn en de urine dan weldra haar gewone samenstelling terugkrijgt. Wanneer b.v. een bepaalde hoeveelheid in water opgeloste druivensuiker zeer snel door de maag wordt opgeslorpt, kan deze suikermassa, eenmaal in den bloedstroom opgenomen, niet spoedig genoeg verbranden, zoodat de niet in koolzuur en water omgezette suiker de nieren moet passeeren, en derhalve in de daarna geloosde urine aangetroffen zal worden (alimentaire glycosurie). Na toediening van een uit de wortelschors van appel- en pruimeboomen verkregen product, Phloridzine genaamd, gebeurt hetzelfde, ook niet zelden na vergiftiging met kooloxydegas, chloral, morphine, enz., en in het verloop van verschillende ziekten (cholera, hart-, long- en leverziekten enz.) Evenzeer is na epileptische toevallen wel suiker in de urine van den lijder waargenomen, ook bij sommige hersenaandoeningen enz. Bekend is de proef van Claude Bernard, die na den bodem der vierde hersenholte met een naald te hebben getroffen, in de urine van het proefdier steeds suiker kon aantoonen.

In al deze gevallen spreekt men van glycosurie in tegenstelling tot de eigenlijke suikerziekte (Diabetes mellitus), waarbij als hoofdkenmerk de suiker steeds in de urine wordt aangetroffen, terwijl een aantal andere karakteristieke verschijnselen optreden.

Suikerziekte is een slepend lijden, dat niet zelden erfelijk wordt waargenomen en waarvan het ontstaan in verband wordt gebracht met een ondoelmatige leefwijze, b.v. het te rijkelijk gebruik van meelspijzen en suiker bevattende stoffen, een zittend leven met overdaad van eten en drinken, zenuwachtigheid, het misbruik maken van bier en alcoholische dranken; verder worden overmatige inspanning van den geest, zorgen, gemoedsaandoeningen, beleediging van den schedel en acute infectieziekten als gelegenheidsoorzaken voor het ontstaan van S. beschouwd.

Bij voorkeur worden aangetast zwaarlijvige menschen, jichtlijders en zij, die aan verkalking der slagaderen lijden. Het mannelijk geslacht is meer voorbeschikt dan het vrouwelijke.

De ziekte begint in den regel zeer langzaam, bijna onmerkbaar. Het is daarom van groot belang, de eerste verschijnselen te kennen, die op S. wijzen. Deze zijn meestal een droog gevoel in den mond, een vermeerderde (in sommige gevallen onleschbare) dorst, verhoogde uitscheiding van urine, soms ook hardnekkige huidjeuk en het telkens optreden van bloedzweren. Het hoofdverschijnsel der ziekte vormen de veranderingen der urine. Deze wordt in een abnormale groote hoeveelheid geloosd (polyurie), van 3 tot 20 liter per 24 uur; ontbreekt dit symptoom, wat zelfs bij de zwaarste vormen kan voorkomen, dan spreekt men van diabetes decipiens. Daarbij is de urine licht van kleur, heeft een hoog soortelijk gewicht en bevat een hoeveelheid suiker (glucose), wisselend van 0,1 tot 10 pCt. Per dag kan de hoeveelheid der op deze wijze uitgescheiden suiker stijgen tot ½ K.G. en meer.

Het suikergehalte is het grootst 3 à 6 uur na den maaltijd, en hangt in de eerste plaats af van den aard der voeding; het is n.l. des te hooger, naarmate meer koolhydraten (zetmeel, suikerstoffen) genoten worden. In lichtere gevallen verdwijnt de suiker uit de urine bij een streng dierlijke voeding en bij veel spierarbeid (bij dezen laatsten wordt n.l. suiker verbruikt en daartoe aan het bloed onttrokken). De stikstofuitscheiding is bijna altijd zeer vermeerderd (hooger ureumgehalte der urine), eensdeels omdat de dieethoudende lijder meer eiwitstoffen opneemt, anderdeels omdat de ontleding van eiwit in het lichaam van den lijder aan S. verhoogd is. Verder vindt men in de urine bij deze ziekte soms belangrijke hoeveelheden aceton, oxyboterzuur en aceet-azijnzuur, soms ook eiwit. Om het door de verhoogde suiker- en stikstofuitscheiding geleden verlies aan te vullen dat de lijder meestal abnormaal veel (polyphagie); in sommige gevallen wisselen tijden van geeuwhonger en van tegenzin in eten elkander af. Ook de vochtopname, door drinken, is sterk toegenomen (polydipsie).

Suiker kan in de urine aangetoond worden door een aantal scheikundige reactie’s, die echter, wat de quantitatieve bepaling betreft, voor het meerendeel niet geheel betrouwbaar zijn.

De suiker bevindt zich niet alleen in de urine, maar ook in het bloed, het zweet, en het speeksel; dit laatste reageert dan veelal zuur en tast daardoor de tanden aan, die carieus worden en later uitvallen; het tandvleesch wordt bleek en licht bloedend. Aan het hooger suikergehalte van het bloed schrijft men toe: onvermogen bij den man, onvruchtbaarheid bij de vrouw, de neiging tot optreden van huidaandoeningen (steenpuisten, negenoog, belroos, enz.), bronchitis, longontsteking, versterf (vooral aan de onderste ledematen), longtering (de tuberkelbacil vindt bij suikerzieken een zeer gunstigen voedingsbodem), oogaandoeningen (staar, blindheid). Ook van de zijde van het zenuwstelsel treden verschillende stoornissen op: geheugenzwakte, vermoeidheid, ontstemdheid, zenuwpijnen (vooral heupjicht), verdwijnen der patellairreflexen enz.

Een zeer gewichtige complicatie is het coma diabeticum; hierbij treedt na enkele voorafgaande verschijnselen (onrust, hoofdpijn enz.) of geheel onverwachts een toestand op van bewusteloosheid en collaps (zie aldaar), met diepe, geruischvolle ademhaling, waarbij de uitgeademde lucht een eigenaardigen geur (als van appelen) heeft. Voor de verklaring van dit verschijnsel heeft men verschillende theorieën opgesteld, o.a. wateronttrekking aan de zenuwcentra en zelfvergiftiging (auto-intoxicatie, zie aldaar) door aceton of door zuren (oxyboterzuur). Het optreden van coma is altijd een ongunstig teeken.

Men onderscheidt lichte vormen van S. (waarbij door meer of minder streng dieet de suiker uit de urine verdwijnt) en zware (waarbij dit niet het geval is).

Sommige lijders zijn vetlijvig (diabete gras der Franschen), andere vermageren snel (diabete maigre, vooral bij aandoeningen der alvleeschklier).

Verder kan men onderscheiden een arthritische diabetes (lichte vorm, wordt meestal slechts bij toeval ontdekt bij oudere mannen, die een zittend of weelderig leven geleid hebben), pancreatiscbe diabetes (zware vorm, met snelle vermagering en groote suikeruitscheiding, die soms in eenige maanden reeds doodelijk verloopt) en een nerveuse diabetes (veroorzaakt door hersenziekten, gemoedsaandoeningen, geestelijke overspanning enz.; hierbij treden zenuwstoornissen dikwijls op den voorgrond).

S. door insujficientie der lever, berustende op een onvoldoende werking der lever, is meestal een lichte vorm, waarbij de suiker in de urine dikwijls alleen optreedt in de eerste urine, die na een maaltijd geloosd wordt. Renale diabetes berust op een functiestoornis der nieren; het suikergehalte van het bloed behoeft hierbij niet verhoogd te zijn.

Een volkomen bevredigende verklaring, die voor alle gevallen van S. geldt, is nog niet te geven. Men kan zeggen, dat S. een ernstige stoornis in de stofwisseling is, die zich uit door een verhoogde omzetting van eiwit en vet, en een verminderd vermogen tot omzetting der koolhydraten in glycogeen en tot vastlegging van dit laatste vooral in de lever. Hieruit volgt een vermeerderde opname van suiker in het bloed, welke grootere hoeveelheid niet spoedig genoeg verbrand kan worden tot water en koolzuur, en daardoor in de urine verschijnt. Deze abnormale richting der celwerkzaamheid kan waarschijnlijk door verschillende oorzaken worden opgewekt (zie boven).

De behandeling der S. is deels een diaetetische; zij kan echter alleen door den geneesheer geleid worden, daar deze moet bepalen de hoeveelheid koolhydraten, die door den lijder mogen worden genuttigd. Een voeding zonder koolhydraten (uitsluitend eiwitstoffen en vetten) wordt door de lijders niet verdragen. Ter vervanging van het gewone brood, heeft men o.a. soja-, gluten- en aleuro naatbrood (zie aldaar) bereid; de suiker als genotmiddel kan worden vervangen door saccharine. In het algemeen mag het dieet den lijder niet te veel verzwakken; een krachtig suikerlijder met 3 pCt. suiker in zijn urine is er beter aan toe, dan een zwakke met slechts 1 pCt. De suiker in de urine is slechts één verschijnsel der ziekte; dit verschijnsel te bestrijden mag niet het eenig doel zijn. Badkuren geven dikwijls tijdelijke verbetering (Karlsbad, Vicby enz.). Van groot belang is voldoende lichaamsbeweging en spierarbeid.

Van geneesmiddelen dienen genoemd te worden opium (waardoor het suikergehalte vermindert en soms zelfs verdwijnt), en de in Indië nu en dan met succes toegepaste vruchtjes van Syzygium ]ambolanum. Bij diabetisch coma beproeft men toediening van alcaliën. Voor enkele jaren is de behandeling der S. een geheel nieuw stadium ingetreden doof de ontdekking van het insuline, waardoor de zieken zoo al niet genezen, dan toch het lijden veel verzacht en het leven verlengd wordt.