Gepubliceerd op 14-06-2022

Oor

betekenis & definitie

of Gehoororgaan, neemt naast het oog onder de zintuigorganen een eerste plaats in. Men onderscheidt aan het gehoororgaan een geluidgeleidend en een in het rotsbeen verborgen geluidwaarnemend gedeelte; een andere verdeeling is die in uitwendig oor, middenoor en inwendig oor; hiervah zorgen de beide eerste deelen voor de geleiding van het geluid, het inwendig oor echter voor de waarneming.

Het uitwendig oor bestaat uit de oorschelp en de uitwendige gehoorgang. De oorschelp (auris) heeft een onregelmatig trechterachtigen vorm, veroorzaakt door het erin gelegen elastisch vezelkraakbeen en loopt van onder uit in het oorlelletje. Dit laatste onderscheidt het oor van den mensch van dat van de dieren, daar bij de laatste geen oorlel voorkomt. Vooral in het diepste gedeelte van den trechter bevinden zich veel wolharen en smeerklieren. Een bij vele menschen in het midden van den oorrand voorkomende driehoekige verhevenheid, herinnert aan den aap. Een leelijke misvorming, die bij het Mongoolsche ras veel, bij ons zelden voorkomt, is het onbreken van den omgekrulden rand van het oor.

De spieren, die dienen om de oorschelp te bewegen, kunnen door slechts weinig menschen willekeurig in werking gesteld worden. Het nut van de oorschelp als geluidopvangende trechter is bij den mensch dan ook veel minder dan bij de dieren en verlies der oorschelp heeft weinig invloed op de gehoorscherpte. In het water levende dieren hebben geen oorschelp.

Aan de uitwendige gehoorgang (meatus auditorius externus) valt te onderscheiden een kraakbeenig en een beenig (meer naar binnen gelegen) gedeelte; zij wordt aan haar inwendige uiteinde door het trommelvlies, onder een hoek van 45° staande afgesloten, en verloopt in den vorm van een zwakken boog, die, door de oorschelp naar boven en achter te trekken, gedeeltelijk gestrekt kan worden. De gehoorgang is van binnen bekleed met huid; in deze laatste liggen, behalve veel smeerklieren en wolharen, ook de klieren die het gele oorsmeer (cerumen) afscheiden.

Het trommelvlies (membrana tympani) scheidt het uitwendig en het middenoor en brengt de geluidsgolven uit de gehoorgang over op een keten van gehoorbeentjes, die in het middenoor gelegen zijn, en voor een klein gedeelte met den oorspiegel door het trommelvlies zichtbaar zijn. Het bovenvoorste gedeelte van het trommelvlies heet Shrapnell’sche membraan. Het middenoor bestaat uit de trommelholte en de oortrompet. De trommelholte (cavum tympani) is een kleine, onregelmatige ruimte, gelegen tusschen het trommelvlies en het rotsbeen. Aan den binnenwand dezer holte vindt men twee openingen, het ovale venster (Fenestra ovalis) en het ronde venster (F. rotunda); beide voeren naar het inwendige oor; de laatste opening is door een vliesje afgesloten. Tusschen de beide openingen bevindt zich een vooruitspringend gedeelte, het promontorium. In de trommelholte bevinden zich de gehoorbeentjes, die van alle beenderen in het menschelijk lichaam het eerst hun vollen wasdom bereiken, want men vindt ze bij het nog ongeboren kind bijna even groot als bij den volwassen mensch.

Zij vormen door onderlinge verbinding een keten, die begint met den hamer (malleus); aan dit beentje onderscheidt men kop, hals, steel en twee uitsteeksels. De steel en het korte uitsteeksel (processus brevis) liggen tegen het trommelvlies, en zijn met den oorspiegel zichtbaar. De kop van den hamer is verbonden met het aanbeeld (incus), en dit weer met den kop van het derde gehoorbeentje, den stijgbeugel (stapes), die met zijn voetplaat of trede in het bovengenoemde ovale venster is ingeplant. Door deze keten van beentjes worden dus de geluidstrillingen op het inwendig oor overgebracht; dit geschiedt ook nog langs een tweeden weg, n.l. door de lucht der trommelholte en het in het ronde venster gespannen vlies je. De twee kleinste spiertjes van het trommelvlies (tensor tympani) en de stijgbeugelspier (musculus stapedius) hebben invloed op den stand der gehoorbeentjes.

De oortrompet of Eustachiaansche buis (tuba Eustachii) is een nauw kanaal, dat de trommelholte verbindt met de neuskeelholte; zij maakt het mogelijk van uit den neus met instrumenten (catheters of sondes) de trommelholte te bereiken. Van binnen is zij bekleed met slijmvlies, dat van trilharen is voorzien.

Het inwendig oor of labyrinth (doolhof) bestaat uit 3 hoofdafdeelingen: voorhof, halfcirkelvormige kanalen en slakkenhuis, alle gelegen in het rotsbeen. De voorhof (vestibulum) staat met de trommelholte in verbinding door het ovale venster, en vormt het verbindingsstuk tusschen de beide andere afdeelingen.

De halfcirkelvormige kanalen, drie in getal, staan loodrecht op elkaar en beginnen ieder met een kruikvormige verwijding (ampulla). De vorm van het slakkenhuis (cochlea) wordt door den naam voldoende aangegeven; de rechter slak is naar links gewonden en omgekeerd de linker naar rechts; de as ligt horizontaal in de dwarse afmeting van het rotsbeen. De holte van het slakkenhuis wordt door een dunne beenige spiraalplaat (lamina spiralis ossea) onvolkomen verdeeld in twee trappen (scalae), waarvan de onderste door het ronde venster in verbinding staat met de trommelholte, de andere in den voorhof uitmondt. Het beenige labyrinth is bekleed met een vliesje, dat een weiachtige vloeistof (perien endolymphe) afscheidt, waarmede de holten gevuld zijn.

In het rotsbeen bevinden zich nog twee kanalen, die in nauw verband staan tot het gehoororgaan. Het eerste, de inwendige gehoorgang (meatus auditorius internus) begint aan de achterzijde van de pyramide van het rotsbeen en loopt tot vlak bij het inwendige oor. Het bovenste deel verlengt zich nu als Fallopisch kanaal (canalis Fallopii), dat de aangezichtszenuw bevat, en door een klein kanaaltje met de trommelholte in verbinding staat. Het onderste deel eindigt in een blinden zak met verscheidene kleine openingen, die naar den voorhof voeren. De gehoorzenuw (Nervus acusthus), die in de inwendige gehoorgang loopt, verdeelt zich daar in de voorhofszenuw en de slakkenhuiszenuw. De eerste gaat in vezels verdeeld door de bovengenoemde kleine openingen in den voorhof en in den wand der halfcirkelvormige kanalen, terwijl de slakkenhuiszenuw zich naar die afdeeling van het inwendig oor begeeft.

De gehoorcellen zijn te vergelijken met het klavier eener piano. De geluidsgolven der buitenwereld komen door de uitwendige gehoorgang tegen het trommelvlies en veroorzaken daarin trillingen, die zich op de beide boven beschreven wijzen voortplanten op het labyrinth. Daardoor geraakt de vloeistof in het middenoor in een golvende beweging; deze treffen ten slotte ook de cellen van het Corti’sch orgaan, en al naarmate van den aard der door het geluid opgewekte golven worden nu eens deze, dan weer andere cellen in dit orgaan geprikkeld. Deze prikkel wordt langs slakkenhuis- en gehoorzenuw naar de hersenen geleid en daar als geluid waargenomen.