Synoniemen zoeken
Synoniem van oor
Synoniem van 'n ander trefwoord
Groot Synoniemenwoordenboek
P.G.J. van Sterkenburg (1991)
oor
oor - uitwendig deel van het gehoorzintuig bij de mens en de hogere dieren. Synoniem: oorschelp. Het neerhangende oor van een hond of konijn noemt men een hangoor. Bloemkooloren zijn misvormde oren van mensen, met name van boksers. Flaporen zijn grote, afstaande oren. Jagers bedoelen met het woord lepel het oor van een haas.
Zie: zintuig
Handwoordenboek synoniemen
J.V. Hendriks (1898)
Oor
zie Afkomellng.
Muiswerk Educatief
Muiswerk Educatief (2017)
oor
oor - zelfstandig naamwoord
1. elk van de twee organen waarmee je hoort
♢ bij het douchen kwam er water in mijn oor
1. ik ben tot over mijn oren verliefd
[heel erg dus]
2. het is op een oor na gevild
[bijna klaar]
3. je de oren van het hoofd kletsen
[druk praten]
4. nog op één oor liggen
[nog slapen]
5. er wel oren naar hebben
[er wel zin in hebben]
6. één en al oor zijn
[heel aandachtig luisteren]
7. met een half oor luisteren
[niet aandachtig]
8. de oren spitsen
[heel aandachtig gaan luisteren]
9. iemand een oor aannaaien
[bedriegen]
10. je oor te luisteren leggen
[goed luisteren wat er gezegd wordt]
11. je oren niet geloven
[niet voor waar aannemen wat er gezegd wordt]
12. iemand de oren van het hoofd eten
[heel veel eten]
13. nog nat (niet droog) achter de oren zijn
[jong en onervaren zijn]
14. het in je oren knopen
[goed onthouden]
15. iemand het vel over de oren halen
[veel te veel laten betalen]
16. kleine potjes hebben grote oren
[kinderen horen meer dan je denkt]
17. een luisterend oor vinden
[iemand vinden die naar je luistert]
18. het gaat het ene oor in en het andere uit
[iets horen en direct weer vergeten]
19. ter ore komen
[toevallig iets horen]
20. zich achter de oren krabben
[teleurgesteld zijn, er spijt van hebben]
21. de muren hebben hier oren
[je wordt hier gemakkelijk afgeluisterd]
22. je oren niet kunnen geloven
[niet geloven dat het waar is wat je hoort]
23. met rode oortjes
[met toenemende opwinding]
2. handgreep met halfronde vorm
♢ het oor van het kopje is gebroken
Algemene uitdrukkingen:
1. hij kijkt alsof hij zijn laatste oortje versnoept heeft
[beteuterd, in de war]
Zelfstandig naamwoord: oor
het oor
de oren
het oortje