Gepubliceerd op 14-06-2022

Kraambedziekten

betekenis & definitie

Onder de kraambedziekten staat de kraamvrouwenkoorts of puerperaalkoorts door haar gevaarlijkheid boven aan. Men verstaat daaronder een zware koortsige, op de wijze der ettervergiftiging of pyaemie verloopende ziekte van kraamvrouwen, welke b.v. door vroedvrouwen ook op andere, gezonde kraamvrouwen kan worden overgebracht en daaraan toegeschreven moet worden, dat gedurende of kort na de verlossing besmettingskiemen in de gewonde geslachtsorganen der kraamvrouw geraken en hier ontstekingsprocessen doen ontstaan, waarop koorts, rillingen, etterige ontsteking der lymphevaten en aderen in de omgeving der baarmoeder, algemeene buikvliesontsteking en ten slotte in veel gevallen de dood kan volgen.

Eigenlijk is de uitdrukking „Kraamvrouwenkoorts” dus een verzamelnaam, omvattende alle ziekten, die ontstaan door wondinfectie der vrouwelijke geslachtsorganen, tijdens of kort na de bevalling. Van iederen anderen vorm van ettervergiftiging of septichaemie onderscheidt de K. zich dus in hoofdzaak door haar uitgangspunt. De overdraagbaarheid der ziekte werd aangetoond door Deuman in Engeland en Semmelweis (1818—1865) in Pest. De laatste nam veel K. waar bij kraamvrouwen, die bij de bevalling geholpen waren door studenten, die tevens de snijkamer bezochten, en meende daarom dat hier alleen lijkengif in 't spel was. Ofschoon dit niet het geval is, was hij toch de man, die den eisch tot strenge ontsmetting stelde voor ieder, die een barende onderzocht of hielp, en daarmede den strijd aanbond tegen de K., een strijd, die sedert met het beste gevolg is voortgezet.

Bij iedere wondkoorts moeten we onderscheiden de wondintoxicatie (vergiftiging met de in de wond gevormde stofwisselingsproducten der bacteriën) en de wondinfectie (het indringen der bacteriën zelf in de weefsels en in de bloedbaan). Meestal gaan deze beide samen; bij de K. echter ziet men dikwijls gevallen van bijna zuivere wondvergiftiging, b.v. door ontleding van vruchtwater bij een langdurige en moeilijke geboorte, rotting van achtergebleven stukjes der eivliezen, enz. Onmiddellijk na de gewone bevalling is de baarmoeder vrij van ziektekiemen; door opstijging langs de scheede kunnen er echter van buiten af ziektekiemen inkomen, die de bovenbedoelde ontleding, rotting of infectie kunnen veroorzaken. In den regel worden hierdoor echter geen ernstiger stoornissen in het leven geroepen, zoolang de afvoer van uit de baarmoederholte goed blijft; stokt deze echter door een verstopping van het baarmoederkanaal (bloedstolsels, stukjes eivlies enz.), dan worden de lochiën (het lendenwater) bruinrood, later meer etterig en slinkend; koorts ontbreekt hierbij meestal of is slechts in geringe mate aanwezig. Zwaardere verschijnselen treden op als het etterveroorzakende streptococcen zijn, die hun weg naar de baarmoeder vonden. Onder hooge koorts en (dikwijls) pijnlijkheid der baarmoeder, wordt de uitvloeiing dan zeer spoedig sterk etterig; in sommige zware gevallen ziet men de uitvloeiing bijna geheel ophouden.

Ook deze septische ontsteking der baarmoeder (endometritis) verloopt veelal nog gunstig. Zeer gevaarlijk wordt de toestand echter als de bacteriën in de bloedbaan treden; meestal ziet men hierbij de temperatuur onder koude rillingen stijgen. Dit is dus een zeer bedenkelijk verschijnsel, ofschoon het ook wel eens voorkomt bij opslorping alleen van giftige stoffen in het bloed. In zware gevallen vindt men nu hooge koortsverheffingen (40° C. en daarboven), telkens beginnende met koude rillingen; dikwijls ijlen, snellen polsslag; de buik is opgezet en zeer pijnlijk, de uitvloeiing wordt dikwijls minder, stinkend, de eerst ruime melkafscheiding houdt spoedig geheel op en onder de verschijnselen van bloedvergiftiging en buikvliesontsteking kan dikwijls reeds na drie of vier dagen de dood volgen; neemt de ziekte een gunstigen keer, dan blijft dikwijls nog een langdurige toestand van zwakte en ziekelijkheid na.

Gelukkig heeft de wetenschap ons in den laatsten tijd de middelen aan de hand gedaan om deze moordende ziekte in verreweg de meeste gevallen met zekerheid te kunnen voorkomen; deze bestaan hoofdzakelijk in de meest nauwgezette reinheid en in het gebruik van antiseptische middelen bij de verlossing en gedurende het kraambed, dezelfde middelen, waaraan de moderne chirurgie haar groote vlucht voor een belangrijk deel heeft te danken. Vóór den tijd der asepsis waren de resultaten in de particuliere praktijk veel beter dan in de klinieken; in de laatste steeg het aantal lijderessen hier en daar tot een derde van de verlosten, het aantal dooden tot een zesde. De ondervinding heeft geleerd, dat de coccen, de onzichtbare oorzaken van de Kraamvrouwenkoorts, in verreweg de meeste gevallen door den onderzoekenden vinger of de hulpbrengende hand van de vroedvrouw en den geneesheer, alsmede door onzuivere gereedschappen en instrumenten in de bij de geboorte ontstane wonden geraken, dat zij evenwel door grondige desinfectie van alle met de kraamvrouw in aanraking komende voorwerpen onwerkzaam en onschadelijk kunnen gemaakt worden. Het moet dan ook als een groote achteloosheid beschouwd worden, als bij een verlossing deze zegenrijke maatregelen van bescherming niet genomen zijn. Om dit te bevorderen is het wenschelijk, dat de in verwachting levende vrouw reeds eenigen tijd voor den berekenden tijd der bevalling zich het volgende aanschaffe en gereed houde:

1. een groote hoeveelheid, ongeveer 3 liter, van een 1 %—3 pCt. oplossing van carbolzuur;
2. een nieuwen, uitgekookten nagelborstel en een goed stuk zeep;
3. een groot pak ontvette watten;
4. een spoelkan (irrigator) met gummislang en metalen of glazen aanzetstuk;
5. sublimaatpastilles.

Komt nu een vroedvrouw bij een barende, dan lette men er op, dat zij, alvorens deze inwendig te onderzoeken, haar eigen handen en onderarmen met den nagelborstel, die eerst in sublimaatoplossing gedesinfecteerd is, met warm water en zeep behoorlijk reinigt (waarbij zij vooral de nagels flink onder handen moet nemen); daarop moet zij de uitwendige geslachtsdeelen der barende, het onderlijf en de dijen eveneens met warm water en zeep en daarna met de bovengenoemde 1% pCt. carboloplossing wasschen. Voor het afdrogen van de gewasschen lichaamsdeelen mogen slechts volstrekt schoone, door uitkoken gereinigde handdoeken of nog beter versche watten gebruikt worden; sponsen mag men voor deze wasschingen onder geen voorwendsel gebruiken, daar zij maar al te dikwijls de dragers van besmettingsstoffen zijn. Voor de vroedvrouw dan tot het inwendig onderzoek van de barende overgaat, moet zij eerst haar handen en onderarmen nogmaals gedurende minstens 5 minuten grondig wasschen en met sublimaatoplossing of iets dergelijks verder desinfecteeren en dit ook voor elk nieuw onderzoek herhalen.

Daar de vingers nochtans trots alle moeite en tijd niet met absolute zekerheid gedesinfecteerd kunnen worden, zullen geneesheeren, die kort geleden met lijken, etterende wonden, enz. in aanraking zijn geweest, en vooral ook vroedvrouwen, die aan kraamkoorts lijdende kraamvrouwen bijgestaan hebben, eenige dagen lang zooveel mogelijk de aanraking met barenden vermijden. Een inwendig onderzoek moet zoo weinig mogelijk plaats hebben. Evenzoo moeten alle bij de verlossing in gebruik komende instrumenten en gereedschappen door zorgvuldig reinigen, uitkoken of, als dit niet mogelijk is, door lang (minstens gedurende een kwartier) baden in de 3 pCt. carboloplossing gedesinfecteerd worden. Daar een sterke carboloplossing op de slijmvliezen bijt, moeten de instrumenten voor het gebruik in een meer verdunde carboloplossing (of nog beter in steriel water) afgespoeld worden.

Na afloop der geboorte moeten de uitwendige geslachtsdeelen weder met een antiseptisch middel zorgvuldig gewasschen en de kraamvrouw van schoon verwarmd lijfgoed en beddelakens voorzien worden. In plaats van de veel in gebruik zijnde stopdoeken, moet aan stukken ontvette watten de voorkeur gegeven worden, die naar de hoeveelheid van de kraamvloeiing elk uur of met grooter tusschenpoozen vernieuwd moeten worden. Als onderlaag mogen alleen schoone linnen lakens gebruikt worden, die ten minste éénmaal daags verwisseld worden; nog doelmatiger is het gebruik van een steriele onderlaag van houtwol, welke in doelmatige verpakking in verbandstof-fabrieken te verkrijgen is; de verpakking wordt eerst onmiddellijk voor het gebruik geopend. Oude onderlagen mogen nooit in het kraambed gebruikt worden, daar van deze hetzelfde geldt, wat boven van de sponsen is gezegd. Bij de minste koortsachtige storing van het kraambed moet natuurlijk de geneesheer onmiddellijk ontboden worden, al is het geval schijnbaar onbeteekenend. Als de opgegeven antiseptische voorzorgsmaatregelen bij elke verlossing in alle opzichten en stipt in acht genomen werden, dan zou de zoo met recht gevreesde kraamkoorts spoedig tot de zeer zeldzame gebeurtenissen behooren.

Bij een reeds bestaande K. is de behandeling dezelfde als bij pyaemie wat de hoofdzaken betreft; een gunstige werking ziet men dikwijls van de toediening van moederkoorn, afvoermiddelen en groote hoeveelheden alcohol.

Behalve de kraamvrouwenkoorts behooren nog tot de ziekten van het kraambed:

1. Eclampsie of stuipen (zie aldaar); ofschoon deze meestal in de zwangerschap of tijdens de baring optreedt, vindt men ze toch ook soms in het kraambed.
2. Puerperale thrombose, zie Phlegmasia alba dolens.
3. Puerperale tetanus, indien bij de bevalling tetanusbacillen binnengedrongen zijn; zie Tetanus.
4. Het optreden van bekkenabscessen, meestal in het de baarmoeder omringende weefsel; zie o.a. Parametritis.
5. Bloedingen. Deze worden in het begin in den regel veroorzaakt door een gebrekkige samentrekking der baarmoeder, waartegen wrijvingen van den buik en toediening van moederkoorn meestal afdoende helpen; men spreekt hier van atonie der baarmoeder. Treden de bloedingen later op, dan zijn zij veelal afhankelijk van achtergebleven stukjes der nageboorte, die dan moeten worden verwijderd.
6. Aandoeningen der borsten, zie Borstklierontsteking, en Stoornissen in de zogafscheiding, zie b.v. Galactorrhoea.
7. Puerperale psychosen, geestesstoornissen. Deze treden meestal op tusschen den 5en en 10en dag na de baring. In den regel doen zij zich voor als manie met sterke hallucinatie’s, zeldzamer als zwaarmoedigheid, paranoia, acute dementie, enz. Meestal gaat deze afwijking in genezing over. Daarenboven kunnen geestesstoornissen optreden na de 3e maand van het tijdperk van het zoogen; bij dezen vorm is de kans op genezing slechter dan bij den vorigen.