Gepubliceerd op 14-06-2022

Ziekte

betekenis & definitie

Morbus, (ziekten = morbi), een afwijking van de normale samenstelling of van de gewone physiologische verrichtingen van één of meer organen. Men kan de ziekten in verschillende soorten onderscheiden.

Eerstens onderscheidt men van oudsher chirurgische ziekten of uitwendige ziekten, welke uitwendige hulp en mechanische middelen vereischen, en inwendige ziekten, welke veelal door inwendige middelen kunnen genezen worden. Van belang is het, of een Z. al of niet gepaard gaat met koorts; hiernaar onderscheidt men de ziekten in koortsachtige en koortsvrije. Sommige ziekten zijn plaatselijk, andere tasten het geheele lichaam aan en heeten algemeene Z.; intusschen kan iedere plaatselijke Z. op een gegeven oogenblik algemeene verschijnselen veroorzaken.Een plotseling opkomende en snel verloopende Z. wordt een acute genoemd; daartegenover staan de chronische ziekten, welke langzaam slepend verloopen. Verder onderscheidt men de ziekten in typische, gekenmerkt door regelmatige opvolging van scherp begrensde toestanden of stadiën (tusschenpoozende koorts, typhus, pokken, mazelen, roodvonk, longontsteking enz.) en atypische, welke onregelmatig verloopen, zonder een vooraf bekende opvolging van stadiën, b.v. rheumatische, veretteringen enz. Sommige ziekten, de tusschenpoozende of intermitteerende, worden gekenmerkt door een langere of kortere pauze, gedurende welke de lijder zich weer gezond gevoelt, terwijl de Z. later weer terugkeert (paroxysme). Treedt nog gedurende het stadium der genezing een nieuwe aanval der ziekte op, dan spreekt men van een instorting of recidief. Sommige ziekten veroorzaken andere, of' laten de vatbaarheid daarvoor achter. Een ziekte kan verspreid optreden met hier en daar een geval, waartusschen geenerlei verband bestaat, of zij tast tegelijkertijd op eenzelfde plaats een groot aantal personen aan; in het eerste geval zegt men dat die Z. sporadisch is, in het tweede spreekt men van een epidemie (zie aldaar). Sommige ziekten blijven beperkt tot bepaalde plaatsen en komen daarbuiten of niet, of hoogst zelden voor (b.v. de gele koorts); zoodanige ziekten noemt men endemisch.

De beide uitersten, wat den afloop eener Z. betreft, zijn volle genezing en dood. De afneming der ziekteverschijnselen gaat gepaard met een herstelling (restitutio) der weefsels; bij de volkomen genezing gaat deze herstelling zoover, dat de weefsels weer geheel in hun normalen toestand komen (restitutio ad integrum). Aan de genezing gaat in den regel een langere of kortere periode van herstel vooraf; dit is een toestand zonder scherpe grenzen, gedurende welke het gevoel van ziek zijn allengs wijkt en de krachten terugkeeren, terwijl er nog een groote gevoeligheid voor schadelijke invloeden bestaat. Dikwijls ook geneest een Z. onvolkomen en houdt de lijder daaruit groote vatbaarheid voor instorting of dispositie voor andere ziekten over. Ten allen tijde heeft men getracht in te dringen in het eigenlijk wezen van het ziekzijn. Oorspronkelijk beschouwde men een Z. als een opgelegde straf of een toegezonden beproeving, in het algemeen dus als iets, waartoe buiten het lichaam wordt besloten en dat buiten het lichaam voorbereid wordt. De tegenovergestelde opvatting ziet in een ziekte een periode in den strijd van het organisme tegen de omringende schadelijke invloeden, waarin deze laatste, hetzij tijdelijk of blijvend, de overhand hebben.

Ook de vraag naar den eigenlijken zetel der ziekten is verschillend beantwoord geworden. Terwijl velen de vochten en sappen (humores) van het lichaam, inzonderheid het bloed, als uitgangspunt der ziekten beschouwden, namen anderen aan dat de vaste deelen (solida), vooral de zenuwen, steeds het eerst werden aangetast. De eersten werden humoraal-pathologen, de laatsten solidair-pathologen geheeten. Tegenwoordig wordt in dezen vrijwel algemeen de cellulair-pathologie van Virchow gehuldigd, volgens welke alle levensverschijnselen, ook de ziekelijke, hun zetel hebben in de laagste eenheden van het organisme, de cellen. Volgens deze theorie berusten alle pathologische processen op ziekelijke aandoeningen der cellen.

De oorzaken der ziekten (oorzakenleer = aetiologie) zijn uiterst talrijk en in vele gevallen nog niet met zekerheid bekend. In het algemeen kan een ziekte aangeboren, van ouders of grootouders overgeërfd of gedurende het leven opgedaan zijn. Sommige schadelijke invloeden, b.v. kouvatten en vochtigheid, worden als oorzaken van geheele reeksen van ziekten opgegeven. Vast staat, dat in vele gevallen de schadelijke invloeden, die oogenschijnlijk de ziekte veroorzaakten, slechts het uitbreken hebben verhaast, terwijl de ziekte zelf reeds lang door andere schadelijke omstandigheden, als onvoldoende voeding, slechte woning, overmatige inspanning enz., of wel door geërfden aanleg, voorbereid was. Van sommige ziekten (vooral sommige besmettelijke ziekten) zijn de onmiddellijke oorzaken bekend, zoodat men die ziekten zelfs kunstmatig te voorschijn kan roepen.

De veranderingen, welke een ziek lichaam ondergaat en waaruit de ziekte hoofdzakelijk is te herkennen, noemt men de verschijnselen of symptomen. Deze verschijnselen zijn deels van subjectieven aard (door den lijder zelf waargenomen) zooals pijnen, gevoel van drukking, enz., deels objectief (voor den onderzoeker merkbaar) zooals koorts, vergrooting of schrompeling van organen en dergelijke. Het geheel der verschijnselen vormt het ziektebeeld. Om dit beeld te verkrijgen bedient men zich tegenwoordig van velerlei instrumenten en hulpmiddelen, men beklopt en beluistert het zieke lichaam (percussie en auscultatie), neemt de temperatuur op, weegt den patiënt, onderzoekt de producten van het ziekteproces en de uitscheidingen met chemische of optische middelen (microscoop). Röntgenonderzoek, bacteriologisch onderzoek, onderzoek van het bloed enz. helpen dit doel bereiken. Een volledig ziektebeeld is een eerste vereischte voor het bepalen van de ziekte, voor het stellen der diagnose. Op de diagnose en de verdere waarneming van de ziekte, moeten de maatregelen steunen, welke ter bestrijding van de ziekte genomen worden, de behandeling of therapie (zie aldaar), evenals het oordeel betreffende den vermoedelijken afloop, de prognose. Eindigt de ziekte met den dood, dan besluit de behandeling met de lijkschouwing, zoo noodig of mogelijk met lijkopening (sectie, autopsie, obductie). Het omstandig verhaal van het beloop eener ziekte vormt de ziektegeschiedenis.

De behandeling van een ziekte (men behoort te spreken van behandeling van een zieke) is hetzij causaal (op wegneming der oorzaken gericht) of symptomatisch (hoofdzakelijk gericht op bestrijding der hinderlijke verschijnselen) of eindelijk expectatief (afwachtend). Van groot belang is het dieet van den zieke. Verder bedient de moderne geneeskunde zich niet alleen van talrijke chemisch werkende zelfstandigheden (medicamenten, artsenijen), maar ook van allerlei physische en mechanische middelen: electriciteit (zie Electrotherapie), massage (zie aldaar), heilgymnastiek (zie aldaar), baden (zie aldaar), injecties (zie Inspuitingen), inhalaties (b.v. van samengeperste lucht), verbanden van allerlei aard, orthopaedische apparaten, operatiën.