Gepubliceerd op 14-06-2022

Ontsteking

betekenis & definitie

Inflammatio, Phlogosis, een met uittreding van bepaalde stoffen uit de bloedvaten gepaard gaande plaatselijke stoornis. Het meerendeel der ziekten, die men kent, berust op een ontsteking of gaat vap ontsteking vergezeld, en eigenlijk wordt met het woord O. een geheele reeks van onderling zeer verschillende ziektetoestanden aangeduid, zoodat zelfs ernstig is voorgesteld, de uitdrukking als onwetenschappelijk te laten vervallen.

De hoofdverschijnselen, waardoor een O. zich kenmerkt, werden reeds vastgesteld door Celsus, een Romeinsch geneesheer uit de le eeuw, n.l. warmte, roodheid, zwelling en pijnlijkheid van het aangedane deel; tengevolge van het laatste verschijnsel wordt ook in den regel stoornis der junctie waargenomen. Een O. begint met een vermeerderden toevoer van bloed naar het aangedane lichaamsdeel. Met behulp van het microscoop heeft men o.a. aan het zwemvlies van kikvorschen waargenomen, dat de bloedvaten zich verwijden, waardoor het bloed zich trager beweegt. Daarbij hoopen de kleurlooze of witte bloedlichaampjes zich meer en meer langs den wand der vaten op, die eerst de bloedvloeistof en vervolgens ook de witte bloedlichaampjes zelve doorlaten; bij hooge graden van O. dringen ook roode bloedbolletjes door den bloedvaatwand heen. Deze door den vaatwand heen uitgezweete massa draagt den naam van exsudaat; bij lichte ontsteking is dit dus in hoofdzaak bloedvloeistof, ziet er waterachtig uit en wordt sereus exsudaat genoemd. Treden er echter veel witte bloedlichaampjes uit, dan wordt het exsudaat etterig of purulent. Van een fibrineus of croupachtig exsudaat spreekt men als de vloeistof veel vezelstof (fibrine) bevat, en daardoor in de weefsels stolt.Treden veel roode bloedlichaampjes uit dan heet het exsudaat bloedig of haemorrhagisch. Bij chronische vormen van O. vindt men dikwijls alleen witte bloedlichaampjes uitgetreden, terwijl van vloeistof weinig of niets te merken is; men spreekt dan van cellige infiltratie. Een etterig exsudaat kan samenvloeien en zoo een absces (zie aldaar) doen ontstaan; de etter kan zich een uitweg naar buiten banen onder vorming van een fistel (zie aldaar). Een etterige ontsteking aan de oppervlakte van het lichaam, op slijmvliezen, enz. draagt den naam van zweer (zie aldaar).

Iedere ontsteking kan overgaan in genezing, n.l. doordat de uitgetreden bestanddeelen weer worden opgezogen. Tot herstel (regeneratie) van het door de O. vernietigde weefsel wordt jong bindweefsel gevormd, waarin nieuwe bloedvaten binnendringen. Soms vindt men deze bindweefselvorming reeds bij den aanvang der O.; gaat dit jonge bindweefsel in schrompeling over, dan spreekt men van cirrhose (zie aldaar). Een bijzonderen naam geeft men nog aan de eenvoudige ontsteking der slijmvliezen, n.l. catarrh of catarrhale ontsteking; deze gaat met sterkere slijmafscheiding gepaard.

Al naar mate een ontsteking plotseling optreedt en stormachtig verloopt, of wel zich over maanden of jaren uitstrekt, spreekt men van een acute of een chronische O.

De oorzaak der O. is het binnendringen in de weefsels van bacteriën. De toxinen, de giftige stofwisselingsproducten der bacteriën, oefenen een aantrekkingskracht uit op de witte bloedlichaampjes (chemotaxis), die van alle kanten toestroomen en door de bij hun te gronde gaan gevormde nucleinen een tegengif vormen tegen de toxinen. Daarenboven binden de witte bloedlichaampjes ook den strijd aan tegen de ingedrongen bacteriën zelf; zij nemen deze voor een deel in hun cellichamen op, al gaan zij

daarbij zelf te gronde. Aan dit opeten der bacteriën hebben zij den naam van phagocyten te danken, terwijl dit eigenaardig proces, de kennis waarvan wij aan Metchnikoff verschuldigd zijn, phagocytose genoemd wordt. In dit licht beschouwd zijn de leucocyten dus de verdedigers van het lichaam en is de O. een heilzame reactie van het lichaam op binnengedrongen schadelijke invloeden. Toch kan het noodig zijn een te ver voerende O. tegen te gaan, door een z.g. antiphlogistische behandeling; deze kan bestaan in koude omslagen of ijs, hoogligging van het ontstoken deel, enz.