I. doof; dof; heimelijk, verborgen; stemloos [medeklinker]; sourd aux prières, doof voor smekingen; sourd comme un pot, zo doof als een pot (een kwartel);
II. dove; autant vaut parler à un sourd, dat is aan dovemans deur geklopt; crier comme un sourd, uit alle macht schreeuwen; il n’est pire sourd que celui qui ne veut pas entendre, de ergste doven zijn zij die niet willen horen.