I. schreeuwen, gillen; krijten, krijsen; piepen, kraken, knarsen, krassen; il crie avant qu'on l'écorche, hij schreeuwt voordat hij geslagen wordt; crier au feu, brand roepen; crier à l'injustice, luid over geleden onrecht klagen; crier au secours, om hulp roepen; crier contre, uitvaren tegen;
II. (uit)roepen; toeroepen; omroepen; uitbazuinen; bij afslag verkopen; crier miséricorde, om genade smeken.