Lampje is in 1881 voor het eerst gevonden, in Gent, als lampke. Er werd een 'grote borrel' mee aangeduid, eentje van tien centen. Het woord gaat terug op het Franse lampet 'flinke slok of teug'. Ook enkele uitdrukkingen waarin lamp wordt gebruikt voor 'fles', kunnen van invloed zijn geweest. Zo zei men van een dronkaard hij heeft (lelijk) aan de lamp gelikt. En van een lege jene- verfles zei men er is geen olie meer in de lamp.
M.J. Brusse gebruikte de borrel naam in 1906 in Landlooperij, een verslag van een zwerftocht onder stropers en schooiers:
Hij wou met 'r dansen en [harmonicas pelen... tot ze 'm in z'n kraag nam en boven de trap hield, want hij had al de centen [...] aan lampies jenever verzopen. Lampen of lampetten werd in Noord en Zuid gebruikt voor 'slurpen, sterk drinken, zuipen'. In Gent werd een dronkaard een lampenlekker genoemd, dus iemand die van lampies houdt. In de Betuwe kent men, naast lampie voor 'borrel', ook lampie licht voor 'kleintje pils'. Het Amerikaans-Engels kent het vergelijkbare lamp oil voor 'whisky'. Deze benaming is in de tweede helft van de 19de eeuw aangetroffen.