Ewoud Sanders woordenboeken

Ewoud Sanders (2019)

Gepubliceerd op 05-05-2018

Labberdaan

betekenis & definitie

(1512, uit het Frans) gezouten kabeljauw

Vaak kost een etymologie heel wat hoofdbrekens. Dat is helemaal zo als van een woord verschillende vormen bestaan die wat de herkomst betreft in andere richtingen wijzen. Dit geldt onder andere voor labberdaan, dat sinds het begin van de 16de eeuw in het Nederlands voorkomt en dat behalve als lab(b)erdaan is aangetroffen als ab(b)erdaan.

De meeste mensen kennen labberdaan nu alleen nog van Marten Toonders Heer Bommel en de Labberdaan. Bij Toonder heeft dit woord echter niets met gezouten kabeljauw te maken: het gaat hier om een volkje dat van werken houdt. Toonder zou dit woord hebben afgeleid van het Latijnse laborare 'werken' en daan, zoals in onderdaan.

Wat de gezouten labberdaan betreft, Willem Bilderdijk herleidde dit woord in 1832 tot de Schotse plaats Aberdeen. Nu exporteerde Aberdeen indertijd enorme hoeveelheden zoute vis. Veel woordenboeken namen Bilderdijks verklaring dan ook over. Labberdaan werd als fout afgedaan, abberdaan moest het zijn.

De Leidse hoogleraar Matthias de Vries wees Bilderdijks verklaring echter krachtig van de hand. 'Aberdeen is noch de eerste, noch de voornaamste plaats geweest, die de kabeljauwvangst dreef of de zoute visch toebereidde', schreef hij in 1870. Bovendien kwam het woord in het Engels voor als haberdine. Het was onwaarschijnlijk dat Britten de naam van een vertrouwde haven zo zouden verhaspelen.

Hoe zat het dan wel? De beste methode om de herkomst van dit woord te achterhalen, stelde De Vries, was zich te verdiepen in de geschiedenis van de gezouten kabeljauw. Hij veronderstelde dat de naam verwees naar de vissers die met het inzouten waren begonnen. Dat moesten vissers zijn geweest die ver van huis visten, anders hadden ze hun kabeljauw wel vers naar de markt gebracht.

Nu visten de Basken uit de streek van Bayonne vanouds op de banken van Newfoundland. Een gedeelte van het Baskenland staat bekend als Le Labourd. Dit naar de hoofdstad Bayonne, die in de Romeinse tijd Lapurdanus heette. 'Ik geloof te mogen aannemen', schreef De Vries, 'dat de labberdaan aan dat land van Labourd haren naam ontleend heeft. De gezouten kabeljauw, die door de visschers van Bayonne en omstreken naar huis werd gebracht, en die dan uit het land van Labourd naar elders ter markt kwam, hoe kon men haar een natuurlijker naam geven dan piscis Lapurdanus, poisson du Labourd, labourdan? [...] De kooplieden van Bretagne en Normandije, die de zoutevisch uit Bayonne aankregen, verspreidden den naam van labourdan door geheel Frankrijk. Maar in hun mond kon de 1, als artikel opgevat, wegvallen en het woord tot abourdan worden. Naar de Fransche uitspraak ging ourregelmatig in or over.' Dit laatste verklaart ook de dubbele vorm in het Nederlands. Hollandse· en Vlaamse kooplieden die de vis uit de havens van Bretagne en Normandië haalden, leerden hem kennen als abordan. Zij maakten daar ab(b)erdaan van. Maar wie de vis rechtstreeks in Bayonne kocht of van Baskische vissers op zee, hoorde labourdan en maakte hiervan lab(b)erdaan - vormen die naast elkaar in gebruik bleven.

De Vries verzuchtte dat deze zoektocht hem erg veel tijd had gekost. Zijn verklaring staat echter nog steeds overeind en wordt zelfs aangehaald in de Oxford English Dictionary. Wel probeerde Kluyver (1944) labberdaan nog te herleiden tot de Gaskonse vorm van het Latijnse fabrefacienda, 'wat toebereid moet worden'. Latere etymologen noemen dit echter 'hoogst onzeker' en 'zeer onwaarschijnlijk'.

Overigens werd de labberdaan indertijd niet duur betaald. De zoutevis was zelfs zo goedkoop dat de uitdrukking in omloop kwam daar kun je geen labberdaan voor eten, voor: alle waar is naar zijn geld. Misschien verklaart dit de opmerkelijke betekenis die De Beer en Laurillard in 1899 voor labberdaan geven: slappe koffie.

Engels haberdine (1300); Duits Laberdan; Frans laberdan.

Gerookte haring wordt ook wel harderwijker genoemd. Harderwijk stond vroeger bekend om z'n gerookte bokkingen. Al voor de Tweede Wereldoorlog was er van die industrie niet veel meer over. Van Dale vermeldt de uitdrukking 'hij droogt uit als een Harderwijker bokking', met als toelichting 'van een vervelend mens gezegd'.

De benaming nijlbaars spreekt voor zich. De nijlbaars is de grootste zoetwatervis van Afrika en kan r,75 lang worden. De vraag naar de oorsprong van de Nijl, een van de grootste rivieren ter wereld, hield de oude Grieken en Romeinen al bezig, getuige de uitdrukking caput Nili quaerere, 'het begin van de Nijl zoeken'. Tot 1863 moest men zich wat dit betreft behelpen met kaarten van Ptolemaeus, maar dat jaar lukte het de Engelse reizigers Speke en Grant de grote Nijlmeren te vinden. Stanley vond later de rivier die het grootste van deze meren - het Victoriameer - voedt. Naar dir meer wordt de nijlbaars ook victoriabaars genoemd. De Nijl zit in allerlei samenstellingen die geen toelichting behoeven, zoals nijlgans, nijlkrokodil, nijlpaard, nijlsnoek etc. Aardig is dat de rivier twee kleurnamen opleverde: nijlblauw en nijlgroen.

De sardien is genoemd naar het eiland Sardinië, waar deze vis in de oudheid op grote schaal werd gevangen. Wij leenden dit woord uit het Frans. Vroeger sprak men ook wel van schardijn, sardijn of sarde!. In de 19de eeuw waren sardientjes erg duur. Rijnhart schreef in 1866: 'De sardijnen worden slechts zeer weinig gebruikt, niettegenstaande zij overheerlijk zijn, en den eetlust bij het ontbijt zeer opwekken. De hooge prijs is voorzeker de oorzaak, dat zij zo weinig in zwang zijn.' Ook sardonisch, boosaardig, gaat terug op Sardinië. De Romeinen spraken van Sardonius risus, 'Sardinische lach', de Grieken van Sardanios gelós, 'bittere lach'. Sardanios betekent in het Grieks 'verbitterd' of 'minachtend'. Dit versmolt echter met sardonios, dat Sardinisch betekent. Men dacht dat 'sardonisch' verwees naar de gevolgen van het eten van een bittere plant, de herba Sardonia (ranonkel), die op Sardinië inheems is. Volgens de overlevering veroorzaakte het eten van dit kruid kramp in de aangezichtsspieren - sardonisch lachen - en later de dood. Deze uitdrukking komt al voor in de Odyssee (boek 20, regel 299-303).

LABBERDAAN: Bilderdijk Verklarende Geslachtlifst 1 (1832) 6; Harrebomée Spreekwdb. Il (1861) 2; WNT 1 (1882) 602; M. de Vries 'Labberdaan', in: Taal- en /etterbode 1 (1870) 274-280; Beer & Laurillard Woordenschat (1899) 602; Franck & Wijk Etym. wdb. ( 1912 2) 366; WNT VIII' ( 1916) 875; A. Kluyver 'Gissingen in verband met het woord labberdaan', Meded. KNAW, letterk., 69 A 2 (1930); Haeringen Suppl. etym. wdb. (1936) 96; WNT Suppl. 1 (1956) 289; Vries Ned. etym. wdb. (1971) 380; Vries & Tollenaere Etym.
wdb. (1991 ") 220; OED (19932); J. Bruggeman 'Labberdaan', in: NRCH 20.12.1994.