Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

baan

betekenis & definitie

De baan doen, banen, het bedrijven van straatprostitutie; klanten werven voor anonieme seks op een openbare ontmoetingsplaats (park, plein enzovoort); ook wel tippelen* genoemd. Prostitutie- en studentenslang uit de negentiende eeuw. De Beer en Laurillard vermelden het werkwoord als studententerm voor ‘uitgaan om meisjes van minder strenge deugd te ontmoeten’. Koster Henke geeft als omschrijving: langs de publieke weg slenteren, van lichtekooien gezegd. Het woord ‘baan’ (in deze betekenis) is afgeleid van de Haagse kruisbanen, plekken in het Haagse bos waar homo’s elkaar tweehonderd jaar geleden al in het geheim ontmoetten.

Hier konden homoseksuelen seks met elkaar hebben zonder bang te zijn dat hun familie of vrienden erachter zouden komen. Engelse homo’s pikten het woord ‘kruisen’ op en verbasterden het tot ‘cruising*. Vgl. Frans ‘faire le trottoir, le ruban, le pavé, le bitume’. Engels: ‘to walk the streets’.

En twintig jaar was ze op de baan, klaar om met ieder mee te gaan.

J. Slauerhoff: William en zijn beide Irene's. In: Verzamelde gedichten. 1965

Meer dan eens nam Molewater zich voor om te gaan ‘met fatsoendelijke meisjes en vrouwen’. Maar hij kon het banen rondslenteren om seksuele contacten te leggen met vrouwen van dikwijls laag allooi — niet laten en liep een geslachtsziekte op.

NRC Handelsblad, 25-04-99