Woordenboek van Eufemismen

Marc de Coster (2004)

Gepubliceerd op 17-08-2018

immigrant

betekenis & definitie

Oorspronkelijk een sociaal-geografïsche term voor een inkomend landverhuizer, ongeacht van welke nationaliteit of ras. ‘Dat men hem blijft beschouwen... als den immigrant, die spreekt met een vreemd accent,’ schreef V. Doornik in ‘Gij zijt niet langer Pelgrims’ (1950). Na de jaren vijftig (van de twintigste eeuw) is ‘immigrant’ een meer generaliserende benaming geworden net als buitenlander* voor de gastarbeider*, Kosovaar, Surinamer of asielzoeker die ons land probeert binnen te komen. In het spraakgebruik slaat ‘immigrant’ meer en meer op een kleurling of niet-blanke. Zelden zal men er een ingeweken Brit of Fransman mee bedoelen. Meer nog, van de talrijke Indische Nederlanders die destijds Indonesië ontvluchtten (na de onafhankelijkheid), had de meerderheid nog nooit eerder Nederlandse grond onder de voeten gevoeld.

Toch werden zij geen ‘immigranten’ genoemd maar ‘repatrianten’. Niet iedereen is opgetogen met die eerste aanduiding. Zeker niet de verstokte antiracisten die vinden dat er zelfs op terminologisch gebied geen onderscheid mag zijn tussen een autochtoon en een gekleurde immigrant. Ook vondsten zoals medelanders* en rijksgenoten* konden hun goedkeuring niet wegdragen. De officiële benamingen verwijzen ook nergens naar het land of volk van herkomst. Zie ook de opmerkingen onder gastarbeider* en allochtoon*.

Onder sociale immigratie verstaat men een volledige vermenging van de immigrant met de autochtone bevolking.

]. van Essen: Beschrijvend en verklarend woordenboek der psychologie. 1953

Kosten immigranten hoger dan de baten.

NRC Handelsblad, 22-03-99