Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Veevoeding

betekenis & definitie

Van de laagst ontwikkelde organismen af tot de hoog ontwikkelde landbouwhuisdieren toe geldt de wet, dat het voedingsmilieu waarin ze verkeren, in overeenstemming moet zijn met de eisen welke ze stellen. Elke bacteriesoort vraagt een bepaalde voedingsbodem voor optimale groei: verandering van viswater doet de visstand veranderen.

Zelfs de graangewassen vragen elk voor maximale ontwikkeling een bepaalde structuur en samenstelling van de bodem. Op dezelfde wijze moet het voedingsmilieu aangepast zijn aan de behoeften van onze landbouwhuishouddieren.

Het voeder moet alle benodigde voedingsstoffen in bepaalde hoeveelheden en verhoudingen bevatten, z.g. evenwichtig zijn. Slechts dan is een maximaal effect te verwachten bij voortplanting, ontwikkelingen productie.Grote evenwichtsverstoringen in het voeder, hetzij door grote overmaten, hetzij door grote tekorten, vergen te veel aanpassingsvermogen van het lichaam. Ze zullen als regel in de eerste plaats een nadelige invloed hebben op de voortplanting, nog voordat men ten opzichte van ontwikkeling en productie afwijkingen kan waarnemen. Pas in de allerlaatste plaats treden ziekte en sterfte op. De ziekteverschijnselen zijn afhankelijk van de aard der afwijkingen in het voederen doen ons het middel aan de hand, de fouten in het voeder te leren kennen en op te heffen. Door de veranderingen welke in de loop der tijden steeds optreden in de samenstelling der voedermiddelen, als gevolg van veranderingen in bodemgesteldheid, bemesting, het kweken van nieuwe rassen e.d., alsmede door de veranderingen in de eisen, welke onze huisdieren aan de voeding stellen in verband met ver doorgevoerde selectie naar hogere productie, snelle groei, vleesof spektype (varkens), dreigt de aanpassing van de voeding aan de behoeften der dieren steeds weer spaak te lopen en treden steeds weer nieuwe deficiëntieziekten op. Ziekten verdwijnen en nieuwe ziekten ontstaan, voor een groot deel verband houdende met de aanpassing van het voedingsmilieu aan de behoefte der huisdieren.

Vroeger pasten de huisdieren zich aan het voedsel aan, dat in een bepaalde streek ter beschikking stond. Op zandgronden was als rundvee slechts het zanden heidetype in stand te houden, een klein koetje met fijn skelet en matige productie, op zwaardere gronden was men in staat een robuster type te fokken, ook met hogere productiemogelijkheden.

Dank zij de wetenschap heeft men een beter inzicht gekregen in de samenstelling der voedermiddelen en in de eisen welke de dieren stellen. Langzamerhand is daardoor meer het omgekeerde gebruikelijk geworden, nl. dat de voeding aangepast wordt aan de behoefte der dieren, althans voor zover het nog op rationele basis kan geschieden. Door oordeelkundige grondbewerking en bemesting tracht men de kwantiteit en kwaliteit van de op het landbouwbedrijf verbouwde voedermiddelen zo hoog mogelijk op te voeren en vult ze aan met hetgeen nodig is om het totale veevoederrantsoen evenwichtig te krijgen.

In de geschiedenis der veevoeding is men lange tijd bezig geweest de voederwaarde van de voedermiddelen uit te drukken in een bepaalde eenheid. Nadat de voeding van het vee tot ongeveer 1800 zuiver empirisch was gebleven, kwam Albrecht Thaer (1809) met de hooiwaarde. Hij drukte de waarde der voedermiddelen uit in ponden hooi van gemiddelde kwaliteit. In Scandinavië heeft men veel later als voedereenheid de waarde van 1 kg gerst genomen. Door de ontwikkeling van de natuurwetenschappen begon men Omstreeks 1850 voederrantsoenen samen te stellen op grond van de chemische analyse, speciaal wat betreft het gehalte der voedermiddelen aan N-houdende stoffen, N-vrije stoffen en ruwvezel. Langzamerhand won het inzicht veld, dat men ook aandacht had te schenken aan de verteerbaarheid.

Emil Wolff hield behalve met verteerbaar eiwit, vet en verteerbare koolhydraten ook reeds rekening met de verhouding van verteerbaar eiwit en de som van verteerbare koolhydraten en vet, waarbij het vet herleid is tot zetmeelaequivalent door te vermenigvuldigen met 2,44. Julius Kuehn probeerde een eenheid in te voeren, de z.g. koolhydraat eenheid, waarbij de verteerbare eiwitten en vetten werden vermenigvuldigd met resp. 6 en 2,4 en bij de koolhydraten werden opgeteld. Pas Kellner is er in deze eeuw in geslaagd een voedereenheid te baseren op fysiologische grondslagen. Hij vergeleek de verschillende voedingsstoffen wat vetvormend vermogen betreft, met zetmeel en noemde dat zetmeelwaarde. Bij zijn proeven met behulp van een respiratie-apparaat maakte hij gebruik van de energienaast de stofomzetting. Alles werd berekend in calorieën en later herleid tot lichaamsvet. De zetmeelwaarde is dus een calorische eenheid.

De voederbehoefte der dieren werd door hem aangegeven in hoeveelheid droge stof, verteerbaar eiwit en zetmeelwaarde. Eigenlijk wordt met deze voedernormen dus niet meer aangegeven dan de behoefte aan voedergewicht, eiwit en energiebehoefte. Ook voor andere voedereenheden en normen, welke in Amerika (nettocalorieën), Scandinavië (melkproductiewaarde en voedereenheid) enz. in zwang zijn gekomen, geldt eigenlijk hetzelfde. Vooral de ontdekkingen over de vitaminen, sporenelementen, de biologische waarde van het eiwit e.d. hebben wetenschappelijk aan getoond, dat een dergelijke waardering van het voeder onvolledig is. In de practijk vond de rantsoenberekening naar eiwit en zetmeelwaarde trouwens slechts weinig ingang.

De eerste grote schrede voor een meer rationele veevoeding werd gemaakt toen de mengvoeders in zwang kwamen. Voor het pluimvee betekende het zelfs, dat de gehele voeding op rationele basis kwam te staan. Ochtendvoeder en gemengd graan vullen elkaar op zodanige wijze aan, dat ze samen voorzien in alle voedingsstoffen, welke voor het pluimvee nodig zijn. Zelfs is men zover gevorderd, dat men de dieren op legbatterijen met deze voeders normaal kan doen produceren. Voor kuikens voorzien opfokvoeder en kuikenzaad in de behoefte.

Tijdens de wereldoorlog was men genoodzaakt, althans voor een deel van de pluimveestapel, gebruik te maken van vervangingsartikelen. Een gedeelte van het graan werd vervangen door gekookte of gestoomde aardappelen (ook geënsileerd), dierlijk eiwit in de vorm van visen diermeel door melkproducten. Langzamerhand keert men echter terug naar de mengvoeders.

Wetenschappelijke onderzoekingen en aanwijzingen uit de practijk verkregen, brengen de samenstellingen dezer mengvoeders op steeds hogere basis. Met tal van middelen tracht men de eierproductie hoger op te voeren, o.a. door strenge selectie, kunstverlichting in de hokken tijdens de wintermaanden. Zelfs is men bezig de voederopname te verhogen en de omzettingen in het lichaam te versnellen door gébruik te maken van hormonen.

Voor de andere diersoorten hebben de mengvoeders ook enorme verbeteringen gebracht. Speciaal met de behoefte dezer dieren aan eiwit, vitaminen en mineralen kan meer rekening worden gehouden. Wanneer echter veel producten van eigen bedrijf werden gevoederd, was van een evenwichtig rantsoen dikwijls geen sprake meer. Van bepaalde voedermiddelen werden vaak te grote hoeveelheden verstrekt en er werd daarbij o.a. geen rekening gehouden met de aanwezigheid van gifstoffen, chemische bestanddelen e.d. welke aan het gebruik van dergelijke voedermiddelen een bepaalde limiet stellen. Ook werden van het mengvoeder hoeveelheden verstrekt welke ver uitgingen boven de behoefte. Men is er b.v. niet van doordrongen, dat de indirecte omzetting van voeder in melk via lichaamsvet (bij overdaad van voeder wordt lichaamsvet gevormd en dit kan bij een tekort aan voeder weer voor productiedoeleinden gebruikt worden) een veel ongunstiger rendement geeft dan de directe omzetting.

In cijfers uitgedrukt is het ongeveer een verhouding van 7:12. Een en ander is reden geweest bij het Centraal Veevoederbureau in Nederland aan te dringen op het invoeren van standaard-ruwvoederrantsoenen. Iin het begin van 1946 zijn de eerste verschenen voor het rundvee. Later werden ze gevolgd door die voor paarden en varkens. De standaard-ruwvoederrantsoenen zijn samengesteld volgens de hier beschikbare ruwvoeders. Voor de berekening van droge stof, eiwit en zetmeelwaarde is meestal de gemiddelde kwaliteit aangehouden.

Bij elk ruwvoederrantsoen is aangegeven voor elke melkgift en elk vetgehalte van de melk, hoeveel mengvoeder nodig is om in de behoefte aan onderhoud en productie te voorzien. Het mengvoeder wordt gestandaardiseerd op een zetmeelwaarde van 72, terwijl 4 soorten worden gefabriceerd met verschillend eiwitgehalte, nl. 15, 20, 25 en 30%. In de tabel, die wij als voorbeeld geven, kan men aflezen hoeveel krachtvoeder een melkkoe op gemengd zandbedrijf per dag nodig heeft bij een bepaalde melkgift en een bepaald vetgehalte in de melk.

Een melkkoe met 20 kg melk en 3,75% vet zal bij het Enige voederrantsoenen voor melkvee op gemengd zandbedrijf.

3 kg hooi 3 kg hooi 3 kg hooi 6 kg hooi 8 kg zeer goed hooi
50 kg verse spurrie 60 kg voeder50 kg stoppelknol15 kg ingekuild 15 kg ingek. gras of

droge stof 12,4 bietenblad

3 kg roggeof ger stestroo
10,52 len en loof 4 kg roggestroo
10,38 gras of klaver (met zuur of melasse) of 10 kg ingek. gras (warme methode) + 1 kg kunstm. gedr. gras 20 kg. voederbieten of 10 kg aardappelen of 10 kg ingek. gest. aard. 7 kg ingek. rauwe aard. of 26*/2 kg koolrapen 10,90 klaver (met zuur of melasse) of 10 kg in gek. gras (warme methode)

+ 1 kg kunstm. gedr. gras 25 kg. voederbieten of 12'/2 kg aard. of 12'/2kg ingek. gest. aardappelen of 8 kg. ingek. rauwe aardappelen 13,30

v.e.a.s.1) 0,91 0,96 0,69 0,75 1,07
z.m.w.2) 5,77 4,29 4,05 5,45 6.94

Vetprocent Vetprocent Vetprocent Vetprocent Vetprocent

3,25 3,50 3,75 4,00 3,25 3.50 3,75 4,00 3,25 3,50 3,75 4,00 3,25 3,50 3,75 4,00 3,25 3,50 3,75 4,00

melkprod. in kg krachtvoer in kg krachtvoer in kg krachtvoer in kg krachtvoer in kg krachtvoer in kg

v.e.a.s. min. 30% v.e.a.s. min. 15% v.e.a.s. min. 20% v.e.a.s. min. 25 % v.e.a.s. min. 30%
z.m.w. 72 z.m.w. 72 z.m.w. 72 z.m.w. 72 z.m.w. 72
10 1,2 1,3 1,5 1,7 1,5 1,7 1,8 2,—
15 0.8 1,1 1,3 1,6 2,9 3,1 3,4 3,6 3,2 3,5 3,7 4,— 1,3 1,5 1,8 2,— — — — —
20 2,6 2,9 3,2 3,5 4,6 4,9 5,3 5,6 5,—5,3 5,6 5,9 3,— 3,3 3,6 4,— 1,—1,3 1,6 1,9
25 4,3 4,7 5,1 5,5 6,4 6,8 7,1 7,5 6.7 7.1 7,5 7.8 4,8 5,1 5,5 5,9 2.7 3.— 3,5 3,8
30 6,—6,5 7,—7,4 8,1 8,6 9,—9,5 8,4 8,9 9,3 9,8 6,5 6,9 7,4 7,8 4,4 4.9 5,4 5,8
0 v.e.a.s. = verteerbare eiwitachtige stoffen 2) z.m.w. = zetmeelwaarde

derde ruwvoederrantsoen 5,6 kg krachtvoer nodig hebben, bij het vierde 3,6 kg, het vijfde 1,6 kg enz. De veehouder behoeft bij dit systeem practisch niet meer te rekenen, hij leest eenvoudig af. Het akkerbouwplan wordt jaarlijks in overeenstemming gebracht met de hoeveelheden ruwvoeder welke in de winterperiode nodig zijn. Kleine overschotten en tekorten van ruwvoeders worden tussen de bedrijven onderling uitgewisseld.

De samenstelling van standaard-ruwvoeder en standaard-mengvoeder, tezamen een evenwichtig geheel vormende, is van die aard, dat niet alleen rekening gehouden wordt met allerlei benodigde voedingsstoffen, doch ook met melkdrijvende en vetgehalte verhogende factoren. Een nauwkeurige studie van wetenschap en practijk zal nodig blijven om het mengvoederen ruwvoederrantsoen nog steeds meer te verbeteren. De mens zal ten eeuwigen dage bezig blijven om met behulp van het dier het grootst mogelijke rendement uit het voedsel te krijgen. Het wetenschappelijk onderzoek mag nimmer stilstaan, want steeds wijzigen zich de samenstelling van de planten en de eisen welke de dieren stellen, wanneer we naar steeds hogere productie blijven streven.

Van de regering en ook van de landbouworganisaties mag dan ook gevraagd worden, voldoende gelegenheid te geven om de veevoederproblemen te bestuderen. Juist de omzetting van veevoeder in dierlijke producten is van zo ontzaglijk grote economische betekenis voor ons land.

Het zou ons te ver voeren ook over de voeding van paarden, schapen, geiten en varkens nog nader uit te weiden. Alleen willen we nog opmerken, dat voor deze dieren hetzelfde geldt als voor het rundvee: het krachtvoeder (meer en meer mengvoeder geworden) moet aangepast zijn aan het ruwvoeder; samen moeten ze voorzien in de behoefte.

J. GRASHUIS
F. B. Morrison, Feeds and Feeding, 1945.

Centraal Veevoederbureau in Nederland, Voedernormen voor de landbouwhuishouddieren en voederwaarde der voedermiddelen; Standaardruwvoederrantsoenen voor het rundvee.

J. Grashuis, Gemengde voedermiddelen voor rundvee, paarden, varkens en pluimvee, 1935-1940.

Ned. Comm. voor Geitenfokkerij, Voeding, verzorging en stalling van melkgeiten, dekbokken en lammeren.

H. G. A. Leignes Bakhoven, Veevoeding, 1949.
L. A. Maynard, Animal Nutrition, 1947.

Jaarverslagen C.L.O. controle. Uitg. Commissie van Beheer C.L.O. mengvoeders.