Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Rassen

betekenis & definitie

Ons land kent drie rundveerassen, nl. het zwart-bonte Fries-Hollandse vee, het roodbonte Maas-Rijn-lJsel-vee en het Groninger blaarkopvee, dat een zwarte kleur heeft met witte aftekeningen aan hoofd, borst, buik en uier en dikwijls boven de klauwen. Hiernaast komen nog altijd runderen voor, wier uiterlijk te weinig de raskenmerken vertoont om tot een dezer rassen te kunnen worden gerekend.

In aantal zijn de zwartbonte runderen verreweg het sterkst vertegenwoordigd, daarna volgen de roodbonten en ten slotte het blaarkopvee. Zulks blijkt ook uit de aantallen dieren, die in de Nederlandse stamboeken worden ingeschreven. In 1947 waren deze aantallen voor de verschillende rassen in de bovengenoemde volgorde: ± 26 000, 7000 en 2000 koeien. Deze aantallen vormen echter slechts een fractie van het totaal aantal melkkoeien in ons land aanwezig, dat in 1947 ruim lf4 mill. beliep; het totaal aantal runderen inclusief de kalveren was ruim 2 mill. (1949 2'/2 mill.). Het aantal stamboekdieren kan dan ook op ongeveer 10% tot 15% van het totaal geschat worden (in Friesland ± 20% à 25%).

De drie genoemde rassen zijn, behalve wat kleur en tekening betreft, niet belangrijk verschillend en moeten alle tot de Laaglandse melkveerassen worden gerekend, hoewel het zwartbonte vee over het algemeen het meest in de richting van het melktype is gefokt, waartegenover het roodbonte veeslag thans (vroeger de blaarkop) het meest in de richting van het vleestype gaat.

Uit de namen der rassen blijkt reeds voldoende, waar hun voornaamste verspreidingsgebieden worden gevonden, waarbij echter opgemerkt zij, dat van het blaarkopvee ook nog vrij veel exemplaren in het Z. Hollands-Utrechts weidegebied worden aangetroffen. Hoofdzakelijk onder invloed van de grondsoort, die in belangrijke mate de kwaliteit van het hoofdvoedsel nl. gras resp. hooi en ruwvoedermiddelen bepaalt, zijn plaatselijk in onze veeslagen verschillende typen ontstaan. De koeien van de lichte (zand)gronden zijn lichter gebouwd — zowel wat het totaal gewicht als wat het geraamte betreft — dan die van de zware (klei)gronden. Het gewicht van een normale volwassen koe varieert dan ook van ongeveer 450 tot 700 kg. De stieren wegen ongeveer 50% meer.

Men kan niet zeggen, dat het Nederlandse rundvee sinds lange tijd onvermengd is voortgefokt. Vooral ten gevolge van grote verliezen, die de veepest veroorzaakte, schijnen op grote schaal importen van buitenlands vee te hebben plaats gehad, o.a. hierin tot uiting komend, dat de roodbonte kleur, die in ons land oorspronkelijk sterk overheersend was, omstreeks de 18de eeuw plaats maakte voor de zwart-bonte. Hoe dit zij, de reputatie veel melk te kunnen geven heeft het Nederlandse vee de eeuwen door behouden. Het verspreidde zich dan ook ver buiten de Nederlandse grenzen en het zwartbonte Fries-Hollandse vee is thans overal ter wereld, waar men zich toelegt op melkproductie, doorgedrongen. Ook andere Europese runderrassen hebben zich echter ver buiten hun oorspronkelijke gebied verspreid. Behalve de uitbreiding, die sommige rassen in Europa zelf kregen, verspreidden zij zich hoofdzakelijk in de nieuw ontdekte werelddelen: N. en Z.

Amerika, Australië en Nieuw Zeeland, waar geen inheemse runderen werden aangetroffen en Z. Afrika' Thans kan dan ook gezegd worden, dat het belangrijkste deel van de wereldrundveestapel bestaat uit dieren van Europese afstamming.

De bekendste rundveerassen laten zich onderscheiden in melken vleesrassen. De betekenis van het rund als trekdier is in de loop der tijden sterk verminderd, al is deze wijze van gebruik in verschillende streken — en soms zeer uitgestrekte (in India de zebu) — nog van veel belang. Bij een der bekende Europese runderrassen, nl. de Simmentater, gaat het fokdoel ook nog in de richting van een arbeidsdier, dat evenwel een flinke hoeveelheid melk met een goed vetgehalte moet kunnen produceren en ook als slachtdier van goede kwaliteit moet zijn. De Simmentaler stamt uit W. Zwitserland en de ermede verwante slagen vormen het voornaamste runderras van het Centraal Europese bergland. Onder gunstige omstandigheden zijn het grote dieren.

De kleur is geel tot roodbont met witte kop. Tot de voornaamste melkveerassen behoort het reeds genoemde zwartbonteFries-Hollandsevee, dattevensverreweg het voornaamste ras van het Duitse laagland vormt en dan ook zijn verspreidingsgebied heeft langs de Noorden Oostzeekust. In Denemarken overheerst het geheel rode Deense ras. Het ras dat in Frankrijk het sterkst vertegenwoordigd is, is het Normandische, dat zich van Normandië uit over geheel N.W. Frankrijk heeft verbreid. Het is een melkras, dat tevens geschikt is om gemest te worden.

De kleur is roodbruin met witte aftekeningen o.a. aan de kop. Een Frans vleesras is de in het Z.W. voorkomende geheel witte Charollais. De overige op het vasteland van Europa voorkomende runderrassen zijn betrekkelijk weinig gecultiveerd of zij hebben slechts een min of meer plaatselijke betekenis, zoals het merendeels ongehoornde bergvee van N. Europa en het steppen vee van de Hongaarse poesta, Z. Rusland, de Oekraïne en Middenen Z. Italië.

Deze dieren vallen op door hun lange horens; de kleur is grauw. Zij worden beschouwd als de minst vervormde afstammelingen van het nog in historische tijden voorkomende wilde Europese rund, de oeros (Bos primigenius). Het Andalusische rund uit Spanje, uit welk ras de vechtstieren worden gefokt, is eveneens een vertegenwoordiger van dit laatste type. Van de gelijknamige Kanaaleilanden afkomstig zijn het Jersey en het Guernsey rundveeras. Het zijn kleine, sierlijke, rankgegebouwde, sterk in de melkrichting gefokte dieren. De Guernsey, hoewel niet belangrijk verschillend van de Jersey, is wat groter en zwaarder.

Beide rassen vallen op door het hoge vetgehalte van de melk, 5% en hoger tot zelfs 7%. De Jersey is veelal reekleurig maar varieert van donkerbruin tot lichtgrijs en heeft een donkere staartpluim. De Guernsey is geelbruin met witte aftekeningen en een lichte staartpluim. Op verschillende plaatsen buiten de eilanden worden zij zuiver gefokt; vooral in Engeland is de Guernsey belangrijk en de Jersey in N. Amerika, doch in het bijzonder ook in Nieuw Zeeland.

Het belangrijkste Engelse en tevens het oudste veredelde rundveeras is wel de Shorthorn, die eigenlijk ontstaan is door het werk van enkele beroemde fokkers, die de door hen gefokte runderen in het laatst van de 18de eeuw tot hoge kwaliteit brachten. Oorspronkelijk was dit ras een zuiver vleestype, waarnaast echter later een type werd gevormd, dat meer in de melkrichting ging. Het heeft niet alleen in Engeland grote verbreiding gevonden, maar vond zijn weg ook naar andere delen van Europa, hoofdzakelijk ten einde de kwaliteit van het daar aanwezige vee, vooral wat bouw en vroegrijpheid betreft, door kruising te verbeteren. De Shorthorn wordt daar weinig onvermengd voortgefokt. Niet minder belangrijk werd de Shorthorn buiten Europa, vooral in de Ver. St., Canada en Australië.

De kleur van de Shorthorn is dikwijls roodschimmel, d.w.z. de rode en witte haren bevinden zich niet in scherp gescheiden velden, maar zijn gemengd ingeplant. Er komen evenwel ook rode, witte en roodbonte dieren voor.

Bij de zuivere Engelse vleesrassen zijn de Herefords het talrijkst. Ook buiten Engeland heeft dit ras grote betekenis als vleesrund, vnl. op de grote veefarms der steppen van de Ver. St. en Z. Amerika. De typische tekening van de Hereford, dieprood met witte extremiteiten, staartpluim, borst en buikzijde, kop en bovenrand van hals en schouders, is sterk dominant bij kruising met andere rassen.

Engeland bezit ook een oorspronkelijk melkras, nl. de Airshyre, die eveneens wel meer dan plaatselijke betekenis heeft gehad, zij het lang niet in die mate als de eerdergenoemde rassen. De kleur van de Airshyre is meestal wit met roodbruin (al komen ook geheel witte voor), waarbij het roodbruin dikwijls in kleine losse vlekken is verdeeld. Het is een betrekkelijk klein ras met kenmerkende opgebogen horens.