De opsporing wordt al zeer gemakkelijk als het gezochte mineraal een dagzoom vertoont, d.w.z. als de afzetting de aardoppervlakte snijdt: de snijlijn met de oppervlakte heet dagzoom. Bij een ertsgang is de dagzoom vaak zichtbaar, doordat het bovenste gedeelte ervan veel vrije kwarts bevat zodat het als een rif boven de omgeving uitsteekt; ertsgangen die veel pyriet bevatten zijn meestal boven de grondwaterspiegel verweerd en hebben een roodbruine kleur door de daarbij ontstane ijzeroxyden: ze hebben een ijzeren hoed.
Komt het vaste gesteente niet aan de oppervlakte, doch is het door een laag verweringspuin bedekt, dan zoekt men hierin naar het gewenste mineraal, zijn verweringsproducten of begeleidende mineralen. Op hellingen vindt men deze mineralen natuurlijk steeds lager dan de vroegere dagzoom van de afzetting zelf. Heeft men zulke aanwijzingen verkregen, dan gaat men hogerop langs de helling sleuven maken, ingravingen tot op of in het vaste gesteente en loodrecht op de vermoedelijke richting van de te zoeken afzetting. Komt het gezochte mineraal, ook na verwijdering van de verweringslaag niet aan de oppervlakte, dan is de oudste en nog steeds zeer gangbare methode van opsporing het boren. Deze methode is vooral zeer geschikt bij het zoeken naar steenkolen waarvan de lagen over het algemeen niet sterk hellen en waarbij men dikwijls door een dik dekterrein heen moet, en bij de opsporing van aardolie, waarbij hetzelfde boorgat na het bereiken van de olie gebruikt wordt voor het transport daarvan naar de oppervlakte en eveneens bij de opsporing van zout.
In tegenstelling tot de gaten, die geboord worden om ontplofbare ladingen aan te brengen, heten de boringen voor opsporing en winning van delfstoffen diepboringen, ongeacht hun diepte.
De steenkolen komen voor in verschillende geologische formaties, in hoofdzaak in die, welke, naar de steenkool, het Carboon wordt genoemd. In deze formatie onderscheidt men twee delen: het productieve Carboon, dat de steenkool bevat en de Kolenkalk. Deze laatste formatie komt in Z. Limburg in het Geuldal bij Epen aan de oppervlakte, het productieve Carboon dichtbij ons land in het dal van het riviertje de Worm, even ten O. van Kerkrade. Hier is ongeveer in het jaar 1100 de eerste kolenmijnbouw op het vasteland van Europa verricht.
Het Carboon is voor het grootste gedeelte bedekt door jongere formaties, waarvan in Limburg het Krijt ook aan de oppervlakte komt. Vlak boven het Carboon ligt een laagje klei en meestal daarboven lagen van Akens Groenzand. Alles wat boven het Carboon ligt, noemen we samen het Dekgebergte. Dat laagje Akens Groenzand is voor onze mijnbouw van betekenis.