Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Aardolie

betekenis & definitie

Aardolie is een van de delfstoffen waarbij het exploratieboorgat tevens de transportweg naar de oppervlakte vormt. De eerste boring naar aardolie werd verricht door Drake in 1859, in Titusville, Pennsylvania.

Op een diepte van ruim 21 m trof hij petroleum aan, die met een productie van 40 barrel (= 7 m3) per dag werd opgepompt. Drake boorde niet in het wilde weg, maar in de buurt van natuurlijke vindplaatsen van aardolie.

Zijn succes bracht vele navolgers waarvan velen maar in het wilde weg boorden; daardoor konden grote teleurstellingen niet uitblijven. Toch ontstond al spoedig een overproductie van aardolie, ook al doordat men niet alle soorten doeltreffend wist te gebruiken.De voornaamste olievindplaatsen zijn geo-anticlinalen.

Het boren in het wilde weg (wild catting) wordt voorkomen door een voorafgaand geologisch onderzoek van het terrein, waarbij vooral het geofysisch onderzoek nadere aanwijzingen geeft omtrent de structuur der lagen in de diepte en de ligging der anticlinalen. Naarmate de kennis der geologie toeneemt, neemt het aantal der ‘wild cats’ af, evenals het aantal boringen, die een gevolg zijn van duidelijke aanwijzingen aan de oppervlakte. Bij het boren naar aardolie worden volgens de methode Schlumberger electroden in het boorgat neergelaten, waarmee de electrische weerstanden der doorboorde lagen worden gemeten; kool en oliehoudende lagen hebben b.v. een hogere weerstand dan lagen met zout water en klei. Ook bestaat er nog een Nederlandse vinding om in het boorgat foto’s te maken van de wand en van eventueel in het gat verloren gereedschap. De dikspoeling wordt voortdurend gecontroleerd door een geoloog, die op alles acht slaat: stukjes steen, gasbellen en olie.

Dikspoeling is een kleipap, die het boorgruis meevoert en de boorkroon afkoelt, maar waarvan het belangrijkste is, dat het door zijn aanzienlijk s.g. een tegendruk op de wand van het boorgat uitoefent, waardoor het gevaar van instorting vermindert. Bovendien wordt door de zware dikspoeling het gevaar voor plotselinge uitbarstingen van olie of gas veel minder. Het s.g. bedraagt ca 1,2, doch kan zo nodig door toevoeging van chemicaliën verhoogd worden.

De sensatie van spuiters met hun gevaar voor ongelukken, olieverlies en brand is sterk verminderd. Na het aantreffen van de olie laat men de dikspoeling voorlopig in het gat en cementeert men de verhuizing vast boven de producerende laag. Pas nadat de nodige afsluiters en de leidingen naar de voorraadtanks klaar zijn wordt de dikspoeling verdund en desnoods uitgeschept en begint de olie te vloeien of te spuiten. De duur van het zelfstandig vloeien van de olie is zeer verschillend. Men kan soms de spuitduur verlengen door gas onder hoge druk in te pompen. Als de olietoevloed naar het gat te gering is doordat de laag te weinig poreus is, kan men die verhogen door op de bodem een hoeveelheid springstof tot ontploffing te brengen, zodat er scheuren ontstaan en de olie beter toevloeit.

In kalkgesteente bereikt men hetzelfde door een zuur in het gat te brengen, waardoor de kalk oplost. Naar schatting wordt slechts 1/3 van de aanwezige olie gewonnen; de rest blijft in het gat achter; misschien kunnen we die later nog wel eens ontginnen. Blijft de druk onvoldoende, dan moet men de olie uit het gat pompen. De pomp kan daarbij onder in het boorgat geplaatst worden en van boven af worden aangedreven met pompstangen; de aandrijving kan ook electrisch geschieden, waarbij de gehele pomp met motor onder in het gat geplaatst worden. Bij aandrijving van de pompen van boven af, voor dicht bijeen gelegen gaten, wordt soms een verticale krukas midden op het terrein opgesteld en met staaldraden naar de pompen verbonden (spinnekop). De gewonnen olie wordt eerst van het meegevoerde water gereinigd; veelal geschiedt dit door gewoon bezinken, maar vaak is de verdeling zo fijn, dat chemische of electrische splitsing van de emulsie nodig is.

F. J. Faber, Petroleum, (populair over opsporing en winning), 1944.
J. H. van der Have en C. G. Verver, Aardolie en aardolieproducten, winning, verwerking en toepassing, 1945.

Dunstan, Nask, Brooks and Tizard, The Science of Petroleum, 1938.

Tijdschriften, o.a.: Journal of the Petroleum Institute en Öl und Kohle.