Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Steenkool

betekenis & definitie

Als we een leek vragen of hij het mijnwerkersembleem kent, krijgen we vaak ten antwoord: ‘O ja, dat zijn die hamertjes die op de briketten staan’. Het zijn echter niet twee hamertjes, maar een hamer en een wig, ‘Schlagel und Eisen’, elk aan een steel.

Met dit primitieve gereedschap zijn vele en lange galerijen gedreven: de mijnwerker plaatste de wig op een geschikte plaats tegen het gesteente en sloeg er met de hamer op en na enige zware slagen was dan weer een schilfer los. Een ietwat minder zware methode om gangen te drijven, eveneens vóór het invoeren van het ‘schieten’, was de volgende: tegen het front van de galerij werd een houtvuur gestookt en als het gesteente flink heet was geworden werden er emmers water tegen geworpen.

Door de plotselinge afkoeling sprongen er schilfers van het gesteente af en de galerij was weer een paar centimeters langer geworden. Deze laatste methode werd speciaal in hard gesteente toegepast en eiste heel wat meer slachtoffers (tengevolge van kolendampvergiftiging) dan later het schieten met dynamiet heeft veroorzaakt.

Voor het losmaken van gesteente wordt nog steeds gebruikt de hak, een houweel met slechts één punt; dit is en blijft nog altijd een onmisbaar werktuig voor de mijnwerker. Voorts gebruikt hij de afbouw hamer, die met samengeperste lucht, in de mijnbouw perslucht genaamd, gedreven wordt.

De afbouwhamer bestaat uit een stalen cylinder, waarin een zuiger door perslucht heen en weer bewogen wordt. Deze zuiger is de eigenlijke hamer, want hij slaat aan het eind van elke slag op de afbouwhamerpin, een stuk boorstaal eindigend in een min of meer scherpe punt.

De punt wordt tegen het los te maken gesteente gezet. Door zijn vuist toe te knijpen laat de mijnwerker met een klep lucht in de cylinder toe en de perslucht doet de rest.

In hard gesteente wordt de punt vrij gauw bot en daarom is hij zo geconstrueerd dat verwisseling gemakkelijk kan geschieden.Voor het schieten moeten eerst gaten geboord worden; de methode van schieten, die we in deze tijd veel zien toepassen om vernielde bruggen enz. op te ruimen en waarbij veelal een lading ontplofbare stof op het te vernielen materiaal wordt gelegd, al of niet toegedekt met een laag klei, is in de mijn niet toe te passen, omdat ze te oneconomisch is en in kolenmijnen te gevaarlijk. Het boren kan op verschillende wijzen geschieden. Allereerst kan men boren door met een avegaar te draaien; dit gaat alleen in kool of in zacht gesteente. Verder kan het stotend, waarbij het boorijzer gedurig tegen de bodem van het gat geslagen wordt, en slaand, waarbij het boorijzer op de bodem van het gat gezet wordt en daarop met een hamer geslagen wordt. Door deze slag wordt een weinig van het gesteente vergruisd. Tijdens het opheffen van de hamer wordt de boor met de linker hand iets van de bodem afgelicht, een weinig gedraaid en weer op de bodem gezet voor de volgende slag.

Dit om, evenals bij de diepboringen, te voorkomen, dat het boorijzer zich in een wigvormige snede vastzet. Komt er teveel gruis in het gat, dan wordt dat met een krabber aan een ijzeren steel eruit gekrabd. De boring uit de hand is natuurlijk ook al verouderd en zal alleen nog op zeer kleine mijntjes toegepast worden. De perslucht helpt ons ook bij het stotend boren met z.g. boormachines, waarbij het gehele boorijzer heen en weer bewogen wordt, en bij de boorhamers die eigenlijk juist zo werken als de afbouwhamers, maar waarbij de zuiger bij zijn teruggang het boorijzer een weinig omdraait. De boorhamer is het meest gebruikte type; de boormachines, die zeer zwaar zijn, moeten steeds aan een driepoot of een zuil vastgemaakt worden, terwijl de gewone boorhamer nog met de hand bediend kan worden. Beter is het hiervoor ook een z.g. boorknecht te gebruiken, althans als hij niet op een kap of U-ijzer kan rusten.

Behalve de slangenboren, (zie afbeelding) worden ook holboren gebruikt; deze zijn geheel doorboord en het boorgruis kan uit het gat verwijderd worden door er perslucht of water doorheen te voeren. Het laatste is beter met het oog op de stofbestrijding; bij het boren met persluchtspoeling kan het stof ook onschadelijk gemaakt worden door het aan de mond van het boorgat af te zuigen. De gaten worden meestal tot een diepte van 2 à 3è meter geboord en daarna afgeschoten. Daarvoor zijn ontplofbare stoffen nodig: vroeger buskruit, tegenwoordig nagenoeg uitsluitend springstoffen met nitroglycerine, nl. verschillende soorten dynamiet. Deze zijn tamelijk plastisch en de geproduceerde gassen zijn niet schadelijk voor de gezondheid. Het electrisch afvuren van de schoten, waarbij men tot 50 of meer tegelijk kan afschieten, draagt in hoge mate bij tot de veiligheid, in vergelijking met het gebruik van lont.

Als alle boorgaten geladen zijn, verbindt de schietmeester de draden zo, dat alle schoten achter elkaar geschakeld zijn en aan het eerste en laatste schot worden de toevoerdraden verbonden. Aan het andere einde van de toevoerdraden, die in de regel in de vorm van een kabel aanwezig zijn, wordt het schiettoestel aangesloten.

Vrijwel altijd wordt geschoten op plaatsen waar geen doorgaande luchtstroom is: hier wordt geventileerd met luchtkokers en de lucht, vermengd met de explosiegassen, trekt langs de arbeiders weg. Daarom mogen de ontploffingsgassen geen vergiftige bestanddelen bevatten en dit is een van de vele redenen waarom lang niet alle ontplofbare stoffen geschikt zijn voor de mijnbouw.

Waar kans bestaat, dat mijngas of kolenstof door dynamiet in brand wordt geschoten, wordt gebruik gemaakt van z.g. veiligheidsspringstof, die een lagere ontploffingstemperatuur heeft, maar ook een zwakkere uitwerking.

Het laden van het losgeschoten materiaal geschiedt meestal nog door handkracht met behulp van de schop.

Wat het laden betreft: dit kan snel en met weinig inspanning geschieden met mechanische laders, die in zeer verschillende uitvoeringen bestaan. De ene soort werkt met een sleepbak aan een kabel, die tegen een hellende goot wordt opgetrokken en zijn inhoud boven een wagen uitstort, een andere soort bestaat uit een stel grijpers, die de stenen naar een hellend transportbandje ‘graaien’, waarna het bandje ze naar de wagen voert, een derde soort, waarvan hiernaast een afbeelding staat, is een grote schop op een wagentje, die over het wagentje heen in de mijnwagen geledigd wordt enz.