Ensie 1950

Redactie Gerrit Krediet, Jan Baert, Jac. Bot, Salomon Kleerekoper (1950)

Gepubliceerd op 04-07-2019

Kunstmest

betekenis & definitie

De bemesting met zouten of mineralen — als kunstmeststoffen aangeduid — wijkt af van de organische bemesting, doordat men hiermede plantenvoedsel kan toedienen:

1. in elke gewenste hoeveelheid;
2.in de verhouding die voor elk geval de meest gunstige is;
3. in de meest geschikte vorm;
4. op het meest geschikte ogenblik;
5. met geringe arbeid en vervoerskosten (enkele honderden kg per ha).

Daartegenover staan de nadelen, dat zij de humusvorming, het bacterie-leven en daarmede de bodemstructuur met de bijkomende factoren van lucht-, water- en warmtevoorziening, soms minder gunstig beïnvloeden. Ook hebben sommige zouten schadelijke invloed op de ontkiemende planten. Verder heeft een eenzijdige zoutbemesting het nadeel, dat bepaalde elementen (als mangaan, koper, cobalt, jodium, borium e.a.) die voor de voeding van belang zijn — en die in de organische mesten meestal wel voorkomen — aan het gewas gaan ontbreken; deficientie-verschijnselen bij het gewas, het vee en ook bij de mens kunnen daardoor optreden. Men onderscheidt de kunstmeststoffen naar het elementaire hoofdbestanddeel in: stikstof-, fosfor-, kali-, kalken magnesiummestsioffen, geconcentreerde en mengmeststoffen.

A. Stikstof meststoffen.

De stikstofvoeding van de plant is noodzakelijk voor de vorming van eiwitten, waaruit het celplasma wordt opgebouwd. Ook worden eiwitten opgeslagen in de zaden, als reservevoedsel voor een volgende generatie (in erwten en bonen vooral, doch ook in granen en andere zaden). Een teveel aan stikstofbemesting geeft al spoedig een te overdadige bladgroei (geil gewas), met slappe stengelvorming, veel kans op slecht zaad en vatbaarheid voor legeren, ziekten en vorstschade.

De bereiding van de stikstofmeststoffen — behalve het natuurlijke product de chilisalpeter — geschiedt voor het merendeel door luchtstikstof aan waterstofgas (verkregen door stoom over gloeiende cokes te leiden) te binden tot ammonium- en nitraatverbindingen.

Chilisalpeter bevat 95% natriumnitraat met kleine delen jodium, kalium, magnesium, borium, mangaan, koper e.a., hetgeen de waarde zeer verhoogt. Het N-gehalte ligt tussen 15 en 16%. Het is een natuurlijk product, dat in de regenloze streken van Chili wordt gevonden als ruwe caliche. Het wordt door oplossing, uitkristalliseren en drogen in de zon gezuiverd en als chili(salpeter) in de handel gebracht.

Het natrium is vrijwel waardeloos voor de plant. De nitraten zijn goed oplosbaar, de meststof is derhalve snelwerkend en moet kort voor het verbruik door de planten worden uitgestrooid, daar anders gevaar voor uitspoeling bestaat. Wordt het nitraatgedeelte opgenomen, dan blijft het natriumdeel achter, waardoor de grond meer alkalisch wordt. Voor tuinbouwgewassen is dit, wanneer de grond reeds alkalisch is, een bezwaar, op zure gronden daarentegen is dit een voordeel. Een nadeel is, dat de stof giftig is voor het vee en in sterke mate vocht aantrekt.

Kalksalpeter bevat bestanddelen calcium en nitraat, die beide tot voedsel dienen voor de plant. De Ca werkt bovendien structuurverbeterend en de stof is niet giftig voor het vee.

Kalisalpeter komt in verschillende kwaliteiten voor, de beste heeft 13,4% N en 43% K20. Ook hier zijn beide delen plantenvoedsel. Uitstekend geschikt is het om te worden gemengd b.v. met chilisalpeter (kali-chilisalpeter).

Zwavelzure ammoniak wordt bereid uit ammoniakgas van de gasfabriek, of door luchtstikstof met waterstof te binden en de ammoniak door zwavelzuur te leiden. Gewoonlijk ruim 20% N. De ammoniak dient eerst door de bacterie-werking in de grond tot nitraat te worden omgezet, aleer de N voor de plant opneembaar wordt. Daarom is dit een langzaam werkende meststof. De zwavelzuurrest blijft in de grond achter, maakt deze zuur en onttrekt er kalk aan, hetgeen een nadeel is, daar de meeste gewassen een nagenoeg neutrale omgeving verlangen. De aardappel maakt hierop een uitzondering, en verkiest een hogere zuurgraad, zodat deze meststof bij de aardappelteelt gunstig werkt (geen schurft).

Onder hoge druk samengeperst tot vloeistof wordt volgens de laatste Amerikaanse methoden ammoniak mechanisch in de grond gespoten (tractor met rijdende tank), waarbij de ammoniak direct door het klei- of humuscomplex wordt geadsorbeerd. Bacterie-werking zet het om tot nitraat, zonder dat een nadelige zuurwerking optreedt. De kostenbesparing op vervoer is groot: in gewicht moet men ca 3 x zoveel Na-nitraat toedienen om eenzelfde percentage N in te brengen. De verdeling in de grond is veel gelijkmatiger en per dag doet één man op een tractor meer dan het dubbele van wat met de gebruikelijke uitrusting twee man aan vaste stikstofkunstmest kunnen uitzaaien. Op dezelfde wijze wordt ammoniak in het bevloeiingswater opgelost (Californië).

Ammoniumnitraat: door de combinatie salpeterzuur en ammonium heeft men de snelle werking van het nitraat, gekoppeld aan de langzame van de ammoniak, die eerst weer door bacteriën tot nitraat moet worden omgezet. Sal eter Kalkammonsalpeter: door toevoeging van kalkmergel aan het vorige (20% N en 40% mergel wordt de hygroscopiciteit kleiner, meststof minder eenzijdig en de grondreactie wordt nagenoeg niet beïnvloed. Deze meststof wordt overwegend gebruikt.

Leunasalpeter of ammonsulfaatsalpeter wordt bereid uit ammoniaknitraat en zwavelzure ammoniak met 26% N, waarvan 3/4 uit de langzaamwerkende ammoniak en 1/4 uit het snelwerkende nitraat.

Ureum wordt bereid uit kalkstikstof; gehalte: 45% N; goed oplosbaar in water; het wordt snel en geheel door bacteriën omgezet tot ammoniak en koolcalciumamide (CaCN2) met 20% N en 60% kalk; de zoutindex is zeer hoog; het wordt daarom gebruikt als onkruidverdelger.

Bloedmeel behoort onder andere tot de eiwitmeststofïen (12% N); het verhoogt de bacteriewerking in de grond en het wordt bij voorkeur in de bloembollenstreek en bij de groententeelt gebruikt.

B. Fosforzuurmeststoffen.

Men onderscheidt de in water oplosbare en de moeilijk oplosbare fosfaten. De eerste verdelen zich gemakkelijk in de grond, voor de laatste moet door zeerfijne vermaling een goede verdeling tot stand gebracht worden. Het fosforzuur werkt gunstig op de ontwikkeling van kiemend zaad en bespoedigt de algehele groei van het gewas, het vervroegt de oogst en verhoogt de bloeirijkdom. Het werkt dus tegengesteld aan de stikstof, hetgeen de noodzaak verklaart van voldoende fosforzuur bij grote stikstofgift.

Superfosfaat, bestaande uit 14 tot 20% opl. P2Os, wordt bereid uit natuurlijke fosforzuurhoudende gesteenten uit N. Amerika en N. Afrika. Door deze te malen en met zwavelzuur te drenken worden aan het moeilijk oplosbare fosfaatgesteente Ca-deeltjes onttrokken en ontstaat een oplosbaar product, bestaande uit een mengsel van monocalciumfosfaat en calciumsulfaat. De Super mag niet meer met kalk worden gemengd, daar anders de oplosbaarheid weer verloren gaat.

Het wordt vrij snel door de planten opgenomen. Ultra Super is op speciale wijze na de zwavelzuurbehandeling gedroogde Super, met 4% water, tegen Super 14. Beide producten gaan in de grond na aanraking met Ca, Mg, of Fe-deeltjes weer spoedig over in moeilijk oplosbare di- en tri-fosfaten. Het doel van de zwavelzuurbehandeling is dan echter reeds bereikt, nl. een zo goed mogelijke verdeling in de grond. Op kalkarme grond is Super ongeschikt door spoedige uitspoeling. Men moet dan eerst bekalken. Super wordt kort voor de inzaai gestrooid, vaak tot 700 kg per ha.

Dubbel Superfosfaat bevat 40 tot 45% P2Os, waardoor men de helft nodig heeft; minder kosten op vervoer.

Diammonium, 20% N en 52% P2Os, wordt ook wel diammonfosgenoemd; het wordt verkregen door ammoniak in fosforzuur te leiden, dat uit ruw fosfaat en zwavelzuur wordt gewonnen.

Monoammoniumfosfaat wordt evenzo bereid met minder ammoniak, waardoor het gehalte aan stikstof 11% en dat van P205 56% bedraagt.

Thomasslakkenmeel bevat 16 tot 17% P,Os en 40 tot 60%CaO;het ontstaat bij de staalbereiding, wanneer om het ijzer van het fosforzuur te scheiden kalk wordt toegevoegd, waaraan het fosforzuur wordt gebonden en dat als slak van de gesmolten staalmassa gescheiden, wordt gebroken en gemalen. Naast calcium fosfaat bevat het product ook calciumsilicaat en kleine delen mangaan en magnesium, die voor de plantengroei nuttig zijn. De grote hoeveelheid kalk is van belang voor de structuurverbetering en de ontzurende werking. Het lost slechts langzaam op en moet daarom fijn verdeeld gestrooid worden en goed worden doorgewerkt, bij voorkeur in het najaar, in hoeveelheden van 400 tot 800 kg/ha. De langdurige nawerking is een voordeel.

Fertifos bevat 40% P205 en 32% CaO, wordt ook wel dicalciumfosfaat of fosforzure landbouwkalk genoemd. Het wordt verkregen door ruwe fosfaten met zoutzuur te behandelen. In koolzuurhoudend water is het gemakkelijk oplosbaar. Het werkt minder snel dan Super doch sneller dan slakkenmeel en wordt daarom in combinatie met Super als na- en voorjaarsbemesting gebruikt.

Praecipitaat, of fosforzure voederkalk, met 40% P205, wordt als bijproduct van de lijmfabricage uit beenderen verkregen en weinig als meststof, wel als voederkalk gebruikt.

Basiphos III, met 12% P205 en 56% 'CaO, is een nieuw product van Belgische oorsprong met dezelfde kwaliteiten als de ruwe fosfaten.

Ruwe fosfaten, met 25% en meer P205, waarvan in ons land het meest bekend de Algiersfosfaat; dit wordt als natuurlijk rotsmateriaal in N. Afrika gewonnen.

Beendermeel, met 19% P2Os en 4% N; normaal ontvet beendermeel, wordt bereid door beenderen met benzine te behandelen en daarna te stomen, waarna ze worden fijngemalen.

Ontlijmd beendermeel is langer gestoomd, waardoor de laatste stikstofhoudende lijm er uit gaat en een product van hoger P2Os-gehalte (29%) overblijft. Beendermeel is voor zure en humusrijke gronden zeer gunstig, als mest echter in de regel te duur (meer gebruikt als voedermeel).

C.Kalimeststoffen.

Deze zijn te verdelen in gezuiverde zouten met weinig chloor en natron-en andere kalizouten. Zij zijn snel oplosbaar en dienen om uitspoeling te voorkomen kort voor of tijdens de plantengroei te worden gegeven. De kali werkt gunstig op de groei en voorkomt verschillende ziekteverschijnselen (b.v. randziekte bij kool). Ook heeft de kali invloed op de grootte, kleur en smaak van fruit en andere producten, b.v. tabak. De bladgroenvorming wordt bevorderd, waardoor de zetmeel vorming wordt gestimuleerd, gepaard met een krachtige groei van stengels en loten, waardoor minder gevaar voor legeren, stengel- of takkenbreuk ontstaat.

De ruwe zouten hebben het voordeel minder eenzijdig te zijn en tevens Na, Ca en Mg in de grond te brengen. Zij worden gewonnen door mijnbouw tot 900 m diepte, in Duitsland, Frankrijk, Polen en Spanje, alwaar zij in de grond voorkomen als restanten van ingedroogde binnenzeeën uit voorhistorische tijden. De zouten worden in de fabriek gezuiverd. Nadelen zijn, dat de kali de kalk uit het bodemcomplex verdringt, waardoor deze wordt uitgespoeld, en het hoge chloorgehalte van het ongezuiverde zout is vooral bij tuinbouwproducten vaak schadelijk.

Patentkali, met 26% K20, is een mengsel van zwavelzure zouten van kalium en magnesium, waardoor de Waarde voor de plantenvoeding hoog is. Een groot voordeel is, dat de sulfaationen de door de K-ionen verdrongen kalk m minder gemakkelijk uitspoelbare vorm vasthouden. Er wordt 500 tot 1000 kg/ha gebruikt; daar het snel wordt opgenomen, kan op elk gewenst tijdstip tijdens de groei worden gestrooid, echter bij voorkeur bij windstil weer, daar men anders last heeft van het stuiven.

Zwavelzure kali, met 48% K20; het chloorgehalte mag evenals bij de patent hoogstens 3% bedragen; het geconcentreerde kaligehalte betekent besparing op het vervoer.

Kalisalpeter, met 45% K20 en 13,4% N, is een uitnemende kalimeststof zonder ballastzouten.

Niet gezuiverde kalizouten kenmerken zich door hoog natron- en chloorgehalte, dat speciaal voor tuinbouwgewassen schadelijk is, in het bijzonder voor aardappelen, sla, bessen en vruchtbomen; . weinig gevoelig zijn spinazie, kool en asperges; het natrongehalte werkt daarentegen gunstig bij voeder- en suikerbieten. Op kalkarme grond is de kans op schade het grootst. De kalk wordt sterk verdrongen, waardoor de grond zuurder wordt en de structuur schade lijdt, vooral bij glascultures.

Kali zout, met 20 en 40% K20, is vnl. samengesteld uit KC1 en NaCl. Het 40-percentige wordt bij voorkeur in de tuinbouw gebruikt, aangezien dit naar verhouding de helft minder chloor bevat en 3/4 minder natron dan het 20-procentige. Vaak wordt een late herfstgift van 40% kali gegeven en een vroege voorjaarsgift (Februari) van patentkali, elk van 300 a 400 kg/ha. Het kalizout 20% wordt uitsluitend in de landbouw gebruikt.

Chloorkali (96 % KCI), wordt in de Ver. St. overwegend gebruikt; sedert kort ook in ons land, uit Frankrijk en Spanje ingevoerd; door raffinering is het natrium (NaCl) vrijwel geheel verwijderd; het hoge gehalte aan kali (omgerekend 60% K2O) en slechts l/3 van het gehalte aan chloor uit het kalizout 20 %, maakt deze meststof tot de meest verkieslijke onder de chloorhoudende kalizouten.

Kainiet, met 14% of 17%K20; door de hoge zoutindex wordt het meest als onkruidverdelger (1000 kg/ha), stoffijn en droog uitgestrooid op bedauwd gewas in de vroege morgen. -

D.Kalkmeststoffen.

Kalkbemesting is niet zozeer gericht op de plantenvoeding, dan wel op de algemene verbetering van het milieu. Kalk is nl. de voornaamste base in de grond, die de zuren (schadelijk voor de planten, de uitspoeling en de structuur van de grond) moet binden. De behoefte aan kalk is afhankelijk van de begroeiing. Kalkminnende planten zijn vooral de steenvruchten, sluitkool, wortelen, koolzaad en vlinderbloemigen. De meeste groenten vragen minder: aardbeien, pitvruchten, bloembollen; weinig vragen aardappelen, postelein e.a.

Normale rivier- en zeekleigronden (steeds met laag humusgehalte) moeten geheel verzadigd zijn met kalk om in goede toestand te verkeren. Humusrijke, veenachtige kleigronden verlangen echter een min of meer zwak zure reactie, evenals de zand-, dal- en veengronden. Bij een teveel aan kalk op deze gronden treden ziekteverschijnselen op, b.v. door mangaangebrek (de veenkoloniale haverziekte).

Beide soorten gronden kunnen echter kalkbehoeftig zijn, hetgeen een onderzoek zal moeten uitwijzen. De kalkbemesting bepaalt niet alleen de stand van het gewas, doch ook de kwaliteit en vele factoren doen zich hierbij gelden. De meest gunstige zuurgraad voor de verschillende gewassen en gronden varieert van pH5 (b.v. voor aardappelen) tot PH6,S en pHl, op jonge kleigronden soms nog daarboven. Het kalkvraagstuk is voor iedere grondgebruiker van de grootste betekenis; het verdient daarom aanbeveling voor elke grond en elke cultuur een onderzoek naar de kalktoestand te laten instellen bij het Bedrijfslaboratorium voor Grondonderzoek te Groningen.

De kalk maakt het plantenvoedsel uit de humus vrij, de adsorptie van de complexdeeltjes wordt er door beïnvloed, waardoor een betere structuur en een lagere zuurgraad ontstaat. De betere structuur maakt het bewerken van de grond gemakkelijker; het uitspoelen van de fosfor wordt erdoor tegengegaan.

Doch bij een teveel worden de overige plantenvoedende basen verdreven en door het vastleggen van sporenelementen als mangaan, koper en borium, kunnen dan gebreksziekten optreden, alsmede schurft bij aardappelen.

Over het algemeen hebben de gronden in ons land een tekort aan kalk, hetgeen verhoogd wordt door de jaarlijkse uitspoeling. De kalk zet zich dan, zoals eerder aangegeven, in de ondergrond op 80-120 cm af, waaruit ze weer omhoog kan worden gebracht door kleiwoelen (machinaal) of kleidelven (met de schop omzetten, diepspitten).

Ongebluste kalk, of kluitkalk, met 90% CaO, komt als gebrande kalk uit de kalkovens; het wordt voor het gebruik geblust door op drie delen kalk 1 deel water te sprenkelen. De ongebluste kalk is gevaarlijk voor huid en ogen. Op kleigronden wordt vaak om de driejaar 3000-5000 kg/ha, bij zeer ontkalkte gronden tot 10 000 kg gebruikt. De kluitkalk wordt als regel op de zwaardere gronden meest tegen de winter gegeven en ondergewerkt nadat de stalmest is ondergespit of geploegd.

Kluitkalk, als poederkalk, bevat 68% CaO; het is in de fabriek gebluste kalk.

Gebluste Schelpkalk of metselkalk wordt gemaakt van langs de kust verzamelde schelpen; het bevat veel koolzure kalk en is alleen in gebluste vorm in de handel; het bevat 56% CaO.

Schelpkalkbloem is gezeefde schelpkalk; het is zeer fijn en wordt daarom vaak met zand vermengd om te worden uitgezaaid.

Magnesiapoeder, met 45% CaO en 26% MgO is door het Mg-gehalte zeer waardevol.

Kalkmergel wordt grotendeels als koolzure kalk (80%) uit de mergelgroeven van Z. Limburg en Westfalen gewonnen en fijngemalen. Het poedervormige product werkt langzamer dan de kluitkalk en wordt daarom in de herfst uitgestrooid, 1000 tot 1500 kg/ha om de 2 à 3 jaar, al naar de P h van de grond is. De stalmest heeft door de koolzuurontwikkeling een gunstige invloed op de werking van de mergel.

Einkal is een op bepaalde wijze gemalen en gedroogde Limburgse mergel.

Magnesiakalkmergel of Dolomiet bevat 75% koolzure kalk en 8% koolzure magnesia en komt als gemalen dolomietgesteenten in de handel (magnesia-mergel, Tatra, ultramagnesiamergel enz.).

Schuimaarde ontstaat bij de zuivering van het suikerbietensap, door de verontreinigingen te binden met kalkmeel en koolzuurgas. Dit fabrieksafvalproduct bevat dan 35% koolzure kalk en bovendien 0,2-0,4% N, 1% P20., 0,1% K en 0,3% Mg, zodat bij een matige gift van 10 00020 000 kg/ha toch ook nog een vrij belangrijke stikstof- en fosforzuurbemesting plaats heeft. De machinaal gedroogde schuimaarde wordt gegarandeerd op 75% koolzure kalk.

Silicakalk is een bijproduct van de hoogovens te IJmuiden; het bevat 42% CaO, 4-6% MgO en 35% kiezelzuur (Si02). De koolzure kalk lost niet in water op, wel in koolzuurhoudend water; de ongebluste kalk lost wel in water op, doch gaat in koolzurekalk over. De kiezelzure kalklost slecht in water op, maar wordt door koolzuurhoudend water gemakkelijk in de grond verdeeld; de werking van het kiezelzuur zou als bodemvormende stof van belangzijn.

Kencica is een bijproduct van de cementindustrie; het bevat 45% kalk, voor 1/3 als CaO, de rest als koolzure en kiezelzure kalk, bovendien 5% kali, wat de waarde ervan sterk verhoogt.

Kiezelkalk bevat 50% kalk, doch zonder kali; de hoogovenkiezelkalk heeft tevens enkele procenten fosforzuur en 44% kalk.

Gips wordt vooral gebruikt op verzilte gronden (inundaties met zeewater). Het werkt op deze gronden sterk structuurverbeterend en is na de wereldoorlog in zeer grote hoeveelheden gebruikt bij het herstel van de met zout water geïnundeerde gronden.

Grote kaligiften bespoedigen een magnesium-tekort, hetgeen zich uit als chlorose, d.w.z. een tekort aan chlorofylvorming; het Mg is nl. noodzakelijk voor Magnesia de bladgroenvorming. Ontstaat een dergelijk gebrek, dan dienen bij voorkeur de gecombineerde kalkmagnesiummeststoffen als dolomictmergel, magnesiumkalkmergel of silicakalk te worden gebruikt. Ook stalmest, compost, thomasslakkenmeel en patentkali bevatten Mg.

Leidt men ammoniakgas door een mengsel van zwavelzuur en fosforzuur en voegt men daaraan kalizouten toe, dan ontstaan samengestelde meststoffen met de drie belangrijke voedingsstoffen N, K enP. Deze bevatten tientallen malen meer plantenvoedsel dan stalmest en wel in direct opneembare vorm. Voorbeelden hiervan zijn: ASF-korrels (Amsterdamse Superfosfaat Fabriek), Graminix van de Coöp. kunstmestfabriek Vlaardingen, Nitrophoska van de I.G. Farben, Vulcaan, Fosfaat-ammonsalpeter, Sulkaphos, Kaliphos en Pokon.

Zoals gezegd verdragen sommige meststoffen elkaar goed, andere minder, ook is de ene goed strooibaar en de andere door grote fijnheid moeilijk, hetgeen door menging vaak te verhelpen is. Gemengd uitstrooien is bovendien voordeliger dan dat men elke stof afzonderlijk uitzaait. Teneinde hierin op de juiste wijze te handelen, zijn mengtabellen in de handel, waaruit men direct het mogelijke en wenselijke op dit gebied kan aflezen.