Woordenboek Engels (EN-NL)

Dr. F.P.H. van Wely (1951)

Gepubliceerd op 21-04-2022

way

betekenis & definitie

1. weg; baan; eind (weegs), afstand;

2. vaart, gang;
3. richting, kant;
4. manier, wijze; handelwijze, gebruik, gewoonte; hebbelijkheid; ways, 1. wegen; 2. stapelblokken; ways and means, (de) geldmiddelen; de middelen en de manier waarop; devise (find) ways and means, raad

schaffen; way in, ingang; way out, uitgang; fig uitweg; the way of the Cross, de Kruisweg; it's the way of the world, dat is 's werelds loop, zo gaat het in de wereld; all the way, (langs) de hele weg, (over) de hele afstand, dat hele eind, helemaal [van A naar B]; any way, hoe dan ook; in alle geval, toch; both ways. 1. op twee manieren; 2. zowel op de ene als op de andere partij houdend; different ways, op verschillende manieren; in verschillende richtingen; every way, in alle opzichten; hit way, zijn kant uit; it is a long way about (round), een heel eind om; the narrow way, de enge weg; it is only his way, zo is hij nu éénmaal; his own way, 1. zijn eigen weg (gang, manier); 2. op zijn eigen manier; allow him his own way, 1. laat hem zijn eigen gang (maar) gaan; 2. geef hem zijn zin maar; no way inferior to..., in genen dele minder dan...; one way or another, op de een of andere manier; it is the other way about (round), het is (net) andersom; our way, 1. onze kant uit; 2. in ons voordeel; the same way, 1. op dezelfde manier; 2. hetzelfde [v. zieke]; some way, een eindje; some way or other, op de een of andere manier; that way, 1. die kant uit, daar (heen); 2. op die manier, zó; the way you did it, (op) de manier waarop je het gedaan hebt; look the other way, een andere kant uitkijken; that is the way with..., zo gaat het met...; zo doen...; this way, deze kant uit, hier(heen); this way and that, naar alle kanten, her- en derwaarts; find a way, een uitweg vinden, er raad op weten; find one's way into..., binnendringen in, thuis raken in, zich inburgeren in; get (have, be allowed) one’s (own) way, zijn zin krijgen; give way, op zij gaan; wijken, zwichten (voor to); bezwijken (onder under) ; her voice gave way, liet haar in de steek; give way to fear, zich door vrees laten overmannen; go one’s way(s), 1. op weg gaan; 2. zich op weg begeven, heengaan; go the way of all flesh (of nature), de weg van alle vlees gaan; go a great (long) way, 1. ver reiken; 2. veel bijdragen (tot towards); a little... goes a long way with me, met een beetje... kan ik lang toekomen; go a long way about, een heel eind omlopen; go (live somewhere) London way, de kant van Londen uit; have a little way of..., de hebbelijkheid hebben om...; you can't have it both ways, of 't één óf 't andere, geen twee dingen tegelijk; have it (all) one’s own way, vrij spel hebben, kunnen doen en laten wat men wil; not know which way to turn, geen raad weten; make way, vooruitkomen, vorderen, opschieten; plaats maken (voor for); make one’s way, gaan, zich begeven; zich een weg banen; zijn weg (wel) vinden [in de wereld]; I don’t see my way (into all this, to do it), ik weet niet hoe ik het aanpakken (aanleggen) moet, ik kan niet...; take one’s way, zich op weg begeven (naar to); zijn eigen hoofd volgen; he wants his own way, hij wil altijd zijn zin hebben, zijn eigen hoofd volgen; co across the way, zie over the way; by way of, bij wijze van; via, over; by way of apology, ook: ter verontschuldiging; by way of a joke, voor de grap; by way of London, via (over) Londen; he is by way of being an artist, hij is zo half en half (zo’n stuk) artist; by way of having something to do, om iets te doen te hebben; by the way, onderweg; en passant; wat ik zeggen wil (de), tussen twee haakjes; by a great (long) way, verreweg; not by a great (long) way, lang niet, op geen stukken na; in a way, in one way, in zekere zin, in zeker (één) opzicht; she was quite in a way about it, zij was er helemaal van overstuur; be in a bad way, er slecht aan toe zijn [v. patient]; slecht staan [v. zaken]; in a fair way to..., mooi op weg om...; in a general way, in 't algemeen; be in a good way of business, in een goede zaak zitten; in a large way, in het groot, op grote schaal; in a small way, in het klein, op kleine schaal; live in a small way, klein leven; in a way of speaking, bij wijze van spreken; in zekere zin; in his way, 1. op zijn weg; 2. op zijn manier; it is all in my way, dat is net in mijn lijn; not in any way, (in) no way, op generlei wijze, hoegenaamd niet; be in the way, 1. (de mensen) in de weg staan; 2. tegenwoordig zijn; call in the way of business, voor zaken; what they want in the way of dress, aan kleren;

drunk, or on the way to it, dronken of aardig op weg om het te worden; it is rather out of my way, het is nogal buiten mijn weg; dat ligt niet zo op mijn weg; out of the way, uit de weg, uit de voeten; weg, absent [ook = verstrooid]; afgelegen; niet ter zake dienend, vergezocht; go out of one’s way, van zijn weg afwijken; go out of one’s way to..., 1. de moeite nemen om...; zich uitsloven om...; 2. het er op toeleggen om...; put a person out of the way, iemand uit de weg ruimen; put things out of the way, de boel aan kant doen, opruiming houden; put oneself out of the way, zich veel

moeite getroosten; over the way, aan de overkant, hier(tegen)over; under way, 1. in beweging; aan de gang; begonnen; 2. onder zeil; get under way, 1. in beweging komen; 2. gang, vaart krijgen; 3. beginnen; 4. het anker lichten.