I. iets, wat; (het) één of ander; a bishop or something, (een) bisschop of zoiets; something or other, het een of ander, iets; the five something train, de trein van 5 uur zoveel; I am something of a doctor, ik ben zo’n stuk (een halve) dokter; not for something, voor nog zoveel niet; with something of impatience, enigszins ongeduldig;
II. iets, ietwat.