Encyclopedie van Zeeland

Kon. Zeeuwsch Genootschap der Wetenschappen (1982)

Gepubliceerd op 24-11-2020

BOMEN EN STRUIKEN

betekenis & definitie

(zie ook → bosvegetatie). In Zeeland komt hoofdzakelijk loofhout voor (1264 ha).

Tot de bekendste loofhoutbossen kunnen worden gerekend de Manteling van Walcheren, de kreekbossen bij Veere, Rammekens, de Braakmanpolders en Ouwerkerk, het Axelse bos, het Nollebos bij Vlissingen en de bossen aan de oevers van het Veerse Meer. Bossen en beplantingen leveren een belangrijke bijdrage aan de bewoonbaarheid van onze vlakke, winderige provincie en geven een karakteristieke sfeer en schoonheid aan zowel stad als land. In de → duinen behoren duindoorn, eik en → grauwe abeel tot de meest typerende soorten. Duindoorn komt op de drogere terreingedeelten langs de gehele Zeeuwse kust in kombinatie met vooral liguster en vlier voor en is een pioniersoort bij uitstek. In de Manteling van Walcheren tussen Domburg en Oostkapelle treffen we prachtige oude eikenbomen aan. De grauwe abeel behoort tot het geslacht der populieren en is uitstekend bestand tegen de zeewind.

Sinds enige tijd is een van Schouwen afkomstig ras, ‘Witte van Haamstede’ in de handel. In het open landschap achter de duinen hebben iep, populier en meidoorn een dominerende plaats gehad in de geschiedenis van het Zeeuwse landschap. We vinden dit nu nog op de meest sprekende wijze terug in Zeeuws-Vlaanderen en Z.-Beveland, waar boombeplantingen op dijken als het ware monumenten vormen, waarmee de pioniersarbeid van voorheen extra wordt aangegeven. De Hollandse iep is helaas door het desastreuze voorkomen van de iepziekte grotendeels uit Zeeland verdwenen. Enkele voorbeelden van nog bestaande oude iepenbeplantingen zijn de wallen van Hulst en de Molendijk ten N van Oudelande. Door veredeling zijn momenteel nieuwe iepen in de handel, waarvan de bekendste zijn iep ‘Commelin’ en iep ‘Groeneveld’.

Behalve de iep, die in het winderige klimaat langzaam groeit, zijn ook enkele veel sneller groeiende populierenrassen goed geschikt voor aanplant in Zeeland. De belangrijkste zijn populier ‘Robusta’, pop. ‘Zeeland’, pop. ‘Heidemij’ en pop. ‘Harff’. Vele dijken zijn hiermee beplant. In bosverband komt de populier slechts op beperkte schaal voor, zoals in het Abbekinderse bos bij Kloetinge en in de Braakmanbossen. Karakteristiek voor Zeeuws-Vlaanderen is de aanwezigheid van boomweiden bij de boerderijen voor beweiding met vee. In WZeeuws-Vlaanderen is het voorkomen van beplantingen van knotessen, knotwilgen, knotiepen en knotpopulieren van belang.

Een Zeeuwse struik van grote landschappelijke betekenis is de meidoorn, die van oudsher vooral voorkwam in de poelkleigebieden van Walcheren, Zuid-Beveland en Tholen. De mooiste voorbeelden van oude meidoornheggen treffen we aan in de Goesse Poel en Kapelse- en Ierseke Moer. In de herverkavelingsgebieden (van na de Tweede Wereldoorlog) werd veel meidoorn aangeplant op Walcheren en Schouwen-Duiveland. Zowel in stad als land neemt ook de linde een opvallende plaats in.Tezamen met de bebouwing vormen leilindebeplantingen in o.a. Wemeldinge, Sint Anna ter Muiden en Colijnsplaat een harmonieus geheel binnen deze dorpscentra. In Zuid-Beveland zijn grenslindes een bekend begrip. Vermoedelijk hebben dergelijke bomen ook functies gehad zoals ontmoetingsplaats en ter oriëntering. Eén van de bekendste exemplaren is de linde bij Kapelle, die in 1972 door boomchirurgen werd gerestaureerd. Naaldhout, dat niet op kleigronden thuishoort, komt in Zeeland in beperkte mate op duin- en zandgronden voor (414 ha).

De belangrijkste naaldhoutbossen zijn de boswachterij Westerschouwen, de Waterleidingbossen bij Clinge en het bos bij Oranjezon op Walcheren. De totale oppervlakte bos in de provincie omvat 1% van de landoppervlakte.

Ziekten.

Bomen en struiken kunnen op velerlei wijze worden aangetast door ziekten en plagen. Meestal heeft dit geen ernstige gevolgen. In Zeeland kennen we evenwel drie boomziekten die catastrofaal zijn voor de houtsoort waarop ze voorkomen. De meest bekende, tevens oudste van deze drie, is de Iepziekte, die in 1919 voor het eerst in Nederland werd ontdekt en zich sindsdien in snel tempo door geheel Europa verspreidde en in 1930 zelfs al in Noord-Amerika opdook. De veroorzaker van deze niet te bestrijden ziekte is een zwam, Ophiostoma ulmi genaamd. De zwam wordt verspreid door de Iepenspintkever, Eccoptogaster scolytus. De kevers nemen de sporen van de zwam op hun lichaam en zelfs in de darmkanalen mee.

De zwam ontwikkelt zich in de vraatgangen van de kevers, die zich onder de schors bevinden en kan in enige maanden de gehele boom aantasten, die door afsluiting van de sapstroom sterft. Vooral de Hollandse- en de Veldiep zijn gevoelig voor deze ziekte. In 1966 werd voor het eerst in Nederland (op Noord-Beveland) Perevuur geconstateerd. Deze ziekte wordt veroorzaakt door de bacterie Erwinia amylovora, die vooral meidoorn en peer aantast. Ook andere familieleden van deze soorten kunnen besmet worden. Het bacterieslijm wordt zowel door vogels als door insecten overgebracht.

Door ziektehaarden op te ruimen tracht men zoveel mogelijk uitbreiding van de ziekte te voorkomen. Tevens wordt het onderzoek naar de aard van de ziekte geïntensiveerd. Twee Populierenrassen nl. Populusserotina en Populus erecta zijn gevoelig voor de schimmelziekte Marssonina. Deze populieren zijn in Zeeland na de ramp van 1953 vrij veel aangeplant, aangezien de ziekte hierop toen nog niet bekend was. Marssonina wordt veroorzaakt door schimmels behorende tot het geslacht Drepanopeziza, die op de bladeren woekeren. Onder extreme omstandigheden kan de ziekte veel schade veroorzaken omdat dan aangetaste bomen afsterven. In 1973 zijn enige duizenden populieren in Zeeland verdwenen door Marssonina. Ook de boktor kan ernstige schade aanrichten.

LITERATUUR

Houtzagers, Houtteelt. C.B.S. De Nederlandse bosstatistieken 1964-1968; 1971. Schwerdtfeger, Waltkrankheiien.