Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

OUDHEIDKUNDE

betekenis & definitie

De geschiedenis van Brabant heeft rond 10.000 voor Christus een aanvang genomen; het was het einde van de Ijstijd en het begin van een milder klimaat. De bevolking bestond uit nomaden, rondtrekkende rendierjagers, zonder vaste verblijfplaats.

Zij voedden zich met het vlees van de rendieren, kleedden zich met de huiden en van het gewei maakten zij werktuigen. De in die tijd gebruikte, meest lichte werktuigen, werden ook uit steen gemaakt.Uit de oude steentijd, het paleolithicum genaamd, zijn enkele vondsten bewaard gebleven, gevonden in prehistorische vuilnisbelten o.a. een steen met daarin een danseresje gegraveerd. Dit steentje werd gevonden in Geldrop; men vermoedde aanvankelijk te Mierlo en daarom wordt het de ,,Venus van Mierlo" genoemd. Een gipsafgietsel van de echte steen wordt bewaard in het Noordbrabants museum te 's-Hertogenbosch. Ook zijn daar bijlen, gemaakt uit rendiergewei te bezichtigen.

Rond 8500 voor Christus begon het mesolithicum of midden-steentijdperk. Uit deze tijd stammen de fijnere, gepolijste werktuigen, klein van formaat. Van de bodem weten we dat zij steviger werd, van de flora en fauna dat deze rijker werden. In de volgende periode, de jonge steentijd, het neolithicum geheten, ging men over tot het maken van gereedschap, o.a. vuistbijlen met een meer verfijnde vorm. Ook uit deze tijd is een werktuig gevonden, waarmee gaten geboord konden worden in vuurstenen voorwerpen. Uit de zwaardere en grotere werktuigen blijkt dat er een einde was gekomen aan het zwervende bestaan en dat men zich ging vestigen en concentreren op de landbouw. Ook de gebakken vaatwerk-voorwerpen voor het bewaren van voedsel duiden hierop.

In het jaar 2000 begon de bronstijd met het brons als belangrijkste materiaal voor het vervaardigen van gebruiksvoorwerpen, waarbij tevens blijkt dat men meer overging tot het verfraaien van de voorwerpen door middel van inkepingen, ringetjes e.d.

De bronstijd ging rond 500 voor Christus over in de Ijzertijd, ook wel urnenveldperiode genoemd, in verband met het grote aantal vondsten van deze begraafplaatsen in Brabant. In sommige van deze urnen zitten nog resten van verbrande lichamen. Uit deze periode stammen maalstenen, bronzen naalden, aardewerk, spinsteentjes, vroeg-Keltische munten, netverzwaringen etc. Deze tijd getuigt van een zekere welvaart, ontstaan door de aanwezigheid van belangrijke handelsartikelen als de honing- en bijenwas. Er werden grotere voorraden aangelegd zoals blijkt uit de vondst van grote ijzeren voorraadvaten. In Den Bosch werd zo’n groot ijzeren voorraadvat, een dolium genaamd, opgegraven en in mei 1986 werden in Goirle in een oude waterpoel, die als afvalput dienst had gedaan, scherven gevonden uit de Ijzertijd dus uit + 750 jaar voor Christus.

Op korte afstand van de waterpoel werden twee haardplaatsen ontdekt. Met de komst van de Romeinen naar ons land ving een nieuw tijdperk aan met een schat aan nieuwe vondsten nu. Hoewel de Romeinen deze streken te onveilig vonden om er zich duurzaam te vestigen lieten zij veel sporen na, voornamelijk in de buurt van de rivieren. In Cuijk werd een legerplaats gevonden, in Rijsbergen een Gallo-Romeinse tempel, in Cuijk eveneens uit ruwwandig aardewerk, dat werd gebruikt voor huishoudelijk werk; eveneens daar resten van een Romeinse poort. In deze tijd ging men ook verfijnder te werk zoals blijkt uit het aardewerk ,,terra sigillata” met een glazuurachtige glans, die werd verkregen door het bestrijken met een fijne kleisoort van de voorwerpen voordat ze de oven in gingen. Veel van deze voorwerpen zijn gevonden in de diverse grafkelders in de buurt van Esch, waaronder een van een zeer rijke dame. In dit graf werd het kostbaarste en mooiste Romeinse voorwerp aangetroffen, ooit in Brabant gevonden, n.l. een barnstenen Bacchusbeeldje, voorstellende de god Bacchus samen met een kleiner godje.

Bacchus, de god van de wijn, wordt omgeven door wijnranken, in zijn hand heeft hij een staf, aan zijn voeten een luipaard. Liet beeldje dateert van rond 200 na Christus. Barnsteen is een zeer kostbaar materiaal, dat geïmporteerd werd uit het gebied van de Oostzee en dat eigenlijk versteend hars is. Esch heeft gezorgd voor een landelijke primeur door achtereenvolgende vondsten waarvan de eerste plaats vond in 1950 op de Kollenberg, waar een landbouwer zeven gave stukken aardewerk opgroef. Op 9 april 1952 werden op dezelfde plaats twee blauw-groene flessen opgegraven; hiermee werd een tweede graf blootgelegd gevolgd door een derde twee weken later; alle uit de Romeinse periode tegen het einde van de tweede eeuw. Pastoor H.

Beex was de ontdekker van twee ruwwandige potjes in 1959; via spelende kinderen en door enkele gevonden glasscherven stuitte men op het vierde graf, gevolgd door graf vijf en zes, waarvan de vijfde het meest opzienbarende. Het zevende en laatst gevonden graf heeft men zorgvuldig in zijn geheel uit de grond gehaald om het binnenskamers te onderzoeken. Daarvoor w'erd een militair team ingeschakeld en de aktie werd „operatie taartschep" gedoopt. Door de vondst van een glazen kralensnoer denkt men ook hier aan een vrouwengraf. Drs. L. van den Hurk uit Tilburg, docent klassieke talen, heeft het gehele archeologische werk in kaart gebracht.

Bij de Essche graven heeft waarschijnlijk een villa gehoord zoals in de beginjaren tachtig gevonden werd in Hoogeloon. Bij het grafveld Hoogkeiteren, op de plaats van het vroegere kasteel Zwanenberg, zijn Romeinse dakpannen en ovens gevonden. Deze villa’s behoorden toe aan rijke heer-boeren, die de Romeinse legers van voedsel voorzagen. De graven behoren waarschijnlijk tot het type Tungri, zoals die begin vorige eeuw ook in België zijn gevonden, in de streek van de Tungri, boven de lijn Namen-Luik.

De vondsten bewijzen dat de streek Vught, SintMichielsgestel (Halder) en Esch belangrijke Romeinse nederzettingen zijn geweest (zie ook: Romeinen in Brabant). In het Noordbrabants museum zijn veel van deze voorwerpen te bewonderen; kostbaar Romeins glas, een vaasje van zw'art glas (een techniek die de Romeinen overgenomen hadden van de Egyptenaren), een beeldje van Diana van pijpaarde gemaakt en gevonden in Veldhoven: verder sieraden, bronzen mantelspelden, zilveren lepeltjes, fibulae en heel veel munten, van vrijwel alle Romeinse keizers.

Bij Halder in Sint-Michielsgestel werd o.m. een grafsteen gevonden, opgedragen aan Hercules Magusanus, die een kruising was van een Romeinse en een Keltische god. Deze steen is daarom van belang omdat zij een belangrijke aanwijzing vormt voor de zelfstandige status van de Batavieren binnen het Romeinse rijk.

De tijd van ca 400 tot aan Karel de Grote (800) wordt de Merovingische periode genoemd. Het aardewerk en de ijzeren voorwerpen uit deze tijd vertonen nog kenmerken van de Ijzertijd maar ook invloeden van de Romeinen; schildknoppen, wapens en een paardebit vormen de te bezichtigen overblijfselen in het Noordbrabants museum. (Zie ook: Archeologie).

Bron: Noordbrabants Museum, Brabants Dagblad 17-5-86.