Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

BEGRAAFPLAATSEN

betekenis & definitie

In de prehistorie werden op verschillende plaatsen in Noord-Brabant grafheuvels aangelegd, waarvan die in Klein Wilreit onder Bergeijk, op de Rechte Heide onder Goirle, de Zwartenberg in Hoogeloon, Toterfout en Halve Mijl bij Oerle wel de bekendste zijn. In de meeste gevallen betrof het hier ringwalheuvels, gemaakt van opgetaste plaggen en door een krans van palen omgeven.

De grootste grafheuvel van Nederland uit de vroege Bronstijd bevindt zich in Hoogeloon, de Zwartenberg uit omstreeks 1500 v.Chr., een heuvel van opgestapelde heideplaggen boven een centraal graf, waarin de resten van een verbrande dode liggen. Deze kreeg een bronzen beitel mee. In de ringwalheuvel werden later nog drie doden bijgezet. Deze grafheuvel is zeldzaam op het vasteland van Europa, al werd er nog een in Alphen gevonden. Bij de grote heuvel bevindt zich nog een kleine heuvel met een paal in het midden en ook omgeven door palen. Verondersteld is, dat dit een monument is geweest verband houdend met zonneverering.

Van ca 2000 v.Chr. werden in Noord-Brabant maritiemen klokbekers, als bijgaven aan de doden meegegeven, aangetroffen. Herhaaldelijk kreeg de dode ook een vuurstenen dolk mee. Dit de bronzen tijd, ca 1600-300 v.Chr, stammen grafgiften in de vorm van sieraden, bronzen armbanden, naalden enz. Voor de bijzetting werden de lichamen verbrand; de beenderresten werden aanvankelijk in boomkisten gelegd, later, vooral vanaf 800 v.Chr. tot aan de Romeinse tijd, in urnen. Dergelijke graven werden gevonden in Alphen, Riel, Baarle-Nassau en Strijbeek. Uit deze periode stammen ook het zogenaamde Vorstengraf uit Oss, waar een dode werd begraven met bronzen emmer en een zwaard met gouden heft, en graven in Someren en Bergeijk.

Voor begraafplaatsen werden vroeger de slechtste gronden gebruikt, een droge plaats, meestal een hoge zandrug. Grafheuvels werden in Noord-Brabant o.m. nog aangetroffen in Vessem, Bladel, Hapert, Overloon, Budel. Knegsel, Valkenswaard, Riethoven, Someren. Lommel, Hilvarenbeek, Uden en Best. De meeste zijn na het onderzoek niet bewaard gebleven. Ook uit de Romeinse tijd werden urnenvelden gevonden, zoals in Groot-Linden bij Cuijk en in Esch met vele grafgiften.

Sedert het ontstaan van de katholieke kerken werden de lijken van de gelovigen, die tot de parochie behoorden, in de directe omgeving van de kerk begraven, dikwijls door een muur van de straten afgescheiden. Zo werd een afgesloten terrein het kerkhof verkregen. Het was wel zo. dat de begraafplaatsen daarop na verloop van tijd werden hergebruikt.

De voornamere gelovigen werden echter in de -kerk zelf begraven. In het schip gewoonlijk de lagere geestelijkheid en de adel. in de kooromloop de voornamere geestelijken en de hoge adel en bij de grotere kerkgebouwen was het koor alleen bestemd voor de graven van prelaten, bisschoppen en kerkstichters. Dit moet al een gebruik uit de vroege Middeleeuwen zijn, omdat Karei de Grote in 785 nog bepaalde, dat niet alleen het verbranden van doden verboden was, maar dat zij ook niet in de kerk begraven mochten worden, maar dat zij naar de kerkhoven moesten worden overgebracht. Toch werd in de volgende eeuwen nog gebruik gemaakt van de kerkvloer. Er kwam wel verzet tegen dit gebruik, vooral in de 17e en in de 18e eeuw, vanwege de stankhinder. Vandaar dat in die tijd werd begonnen met het aanleggen van particuliere begraafplaatsen.

Eerst in 1804. maar definitief in 1810 werd door Napoleon besloten, dat het begraven in kerkgebouwen verboden was. Bij besluit van 1813 stond koning Willem I het echter wel weer toe, maar met ingang van 1829 werd dan uiteindelijk toch besloten, dat de doden niet langer in de kerken en kapellen begraven mochten worden. Ook de provincie Noord-Brabant bepaalde bij reglement op de begraafplaatsen in 1831 dat „nergens andets eenig lijk begraven worde dan op de toegelaten begraafplaats”. Daarvoor gebeurde het nog wel, maar met gebruikmaking van dc begraafplaatsen en soms zelfs van de grafzerken van vroeger. De graven en de zerken in de kerk waren particulier eigendom en daardoor ook een bron van inkomsten voor de parochie. Herhaaldelijk werden die plaatsen door erfgenamen van de overledenen aan anderen getransporteerd.

Bij herstellingen aan de kerkvloer werden ook dikwijls gebroken stenen verwijderd. Andere zijn inmiddels zo sterk versleten.

dat de opschriften moeilijk of nauwelijks meer te lezen zijn. Het is bekend, dat in de St.Janskathedraal te ’s-Hertogenbosch in 1752 nog 657 grafzerken waren; bij de inventarisatie in 1912 waren er nauwelijks 400.

In 1869 kwam de Begraafwet tot stand, waarin de bepalingen betreffende het begraven van lijken. de begraafplaatsen en de begraaf rechten werden vastgelegd. Eerst in 1955, toen de Wet op de lijkbezorging tot stand kwam, werd naast het begraven ook het cremeren toegestaan. Kort daarop kwamen de crematoria in Heeze en Breda tot stand. Vele kerkhoven zijn in de loop der tijd verplaatst van de kerk naar een terrein buiten de bebouwde kom. terwijl ook in vele parochies overgegaan werd tot het afschaffen van eigen grafmonumenten en het invoeren van uniforme graftekens. Nog is het zo, dat na 10 jaren de zogenaamde niet-eigen graven mogen worden opgeruimd. De eigen graven vallen hier echter buiten.

Op kerkhoven werden ook diverse grafkelders opgericht voor bepaalde families, waarin de doden van die families steeds w'erden bijgezet. In Noord-Brabant zijn de meeste begraafplaatsen katholiek, behorend bij een bepaalde parochie; daarnaast zijn er kleinere protestante en algemene begraafplaatsen, alsmede enkele joodse. Bij deze laatste worden de graven echter niet geruimd. Dat is ook de reden waarom er in Putte drie joodse begraafplaatsen van joodse gemeenschappen uit Antwerpen te vinden zijn, omdat in België de plaatsen na een bepaalde periode moeten worden geruimd. Een van de oudste joodse begraafplaatsen, uit het einde van de 18e eeuw, bevindt zich bij het Wolvenbos te Vught.

In verschillende plaatsen in Noord-Brabant zijn nog speciale begraafplaatsen, zoals in Hooge en Lage Zwaluwe, waar zich een klein drenkelingenkerkhofje bevindt, waar onbekenden, die hier verdronken, hun laatste rustplaats vonden, en in Veghel, waar het Blankerskerkhofje te vinden is, genoemd naar de eerste dode, J. Blankers. die zich in 1868 ophing en hier begraven werd, gevolgd door zelfmoordenaars en zwervers. Her en der zijn ook nog afzonderlijke graven te vinden, zoals in Son van een burgemeester uit het einde van de 19e eeuw, bij kasteel Nieuw-Herlaer in Sint-Michielsgestel, in Alphen tegen de kerkmuur van de ouders van mgr.Baeten. bisschop van Breda, resp. uit 1902 en 1905. en in Wouw bij de kerk van een Engelse officier, die in de 18e eeuw sneuvelde bij de slag om Bergen op Zoom. Noord-Brabant kent ook enkele fusilladeplaatsen. een bij het vroegere concentratiekamp Vught, waar gevangenen door de Duitse bezetters werden doodgeschoten, evenals op het landgoed De Rovert in Goirle, waar vijf gijzelaars werden gefusilleerd en daar werden begraven. Op twee na werden de overschotten na de oorlog naar een andere rustplaats overgebracht. Er zijn nog enkele erebegraafplaatsen. zoals in Willemstad van Belgen, die hier in de Eerste Wereldoorlog om het leven kwamen, en in Valkenswaard en tussen Geldrop en Mierlo van geallieerden, die in 1944 bij de bevrijding van Noord-Brabant zijn gesneuveld.

Bron: dr. A. E. van Giffen: Bouwstenen voor de Brabantsche oergeschiedenis, 1937; G. Beex: Prehistorie van Zuid-Nederland; dr. C. Smits: De grafzerken in de kath.

St.Janskerk ’s-Hertogenbosch, 1912; Insp. Milieuhygiëne: Lijkbezorging 1980.