Encyclopedie van Noord Brabant

Anton van Oirschot (1985-1986)

Gepubliceerd op 20-10-2020

GESCHIEDENIS

betekenis & definitie

De wording van de provincie Noord-Brabant door Dr. L.Pirenne Noord-Brabant is voor wat betreft het overgrote gedeelte van zijn territorium als gevolg van krijgsoperaties gedurende de Tachtigjarige Oorlog afgesplitst van het oude hertogdom Brabant en in 1 t>48 definitief toegewezen aan de Staten-Generaal der Verenigde Nederlanden.

De centrale bestuursarchieven van het oude hertogdom werden in die periode voor een gedeelte bewaard op het stadhuis van Brussel en gingen in augustus 1695 met het stadhuis zelf in de vlammen op als gevolg van een artilleriebombardement door Franse troepen onder maarschalk Villeroy gedurende de z.g. Negenjarige Oorlog. Wel bleven aanzienlijke gedeelten van de z.g. Brabantse Charters bewaard evenals van het archief van de Rekenkamer. Zij zijn te raadplegen op het Algemeen Rijksarchief van het Koninkrijk België te Brussel. Het Rijksarchief in Noord-Brabant legt thans een beperkte collectie aan van fotokopieën en microfilms van het ook voor het noordelijk gedeelte van het voormalige hertogdom belangrijkste archiefmateriaal op het Algemeen Rijksarchief te Brussel. 'De afbrokkeling aan de noordzijde van het hertogdom tekende zich af toen de stad Bergen op Zoom en omgeving zich met Zeeuwse hulp wist te onttrekken aan de herovering van het hertogdom door Panna, die met de verovering in 1585 van Brussel en Antwerpen nagenoeg was afgesloten. Bergen op Zoom bleef een wat verlaten en geïsoleerde grensstad en had zich als Brabantse stad in de Republiek der Verenigde Nederlanden waarschijnlijk moeilijk kunnen handhaven indien Breda en Steenbergen met hun respectieve territoria in 1590 niet door Maurits aan het tot dan toe minieme staatse deel van Brabant waren toegevoegd.

De omvang van het staatse gedeelte in het noordwesten van het hertogdom was nu zo groot geworden, dat het gemis aan centrale Brabantse bestuursorganen zich sterker deed gevoelen.

De oprichting van een eigen Raad van Brabant als opperste gerechtshof had niet zoveel voeten in de aarde. Op 26 september 1591 werd hij door de Staten-Generaal officieel in het leven geroepen. Wel werd het als vernederend ervaren, dat tot aan het einde van het ancien regime de vestigingsplaats ’s-Gravenhage bleef. Het archief van de Raad van Brabant is in 1882 naar het Rijksarchief in Noord-Brabant overgebracht en vormt daar een van de belangrijkste bestanden aangezien het werkingsgebied zich ook over de z.g. landen van Overmaze uitstrekte is dit archief ook van betekenis voor de kennis van het verleden van de huidige provincie Limburg.

Veel meer problemen gaf de in het staatse deel van Brabant levende wens te komen tot de instelling van een rompcollege, een soort Staten van Brabant voor het staatse deel van het hertogdom. De Staten-Generaal bleken niet bereid hieraan mee te werken. Met name voor Breda, dat de Unie van Utrecht mede ondertekend had, was dit een moeilijk verteerbare zaak. Toen de kansen op een bestand, voorbode zoals velen hoopten van een definitieve vrede, steeds groter werden, ondernamen op initiatief van Breda de steden Bergen op Zoom, Willemstad, Breda en in het noordoosten van het hertogdom de stad Grave, in 1602 door Maurits veroverd, pogingen om een eigen positie van de afgescheiden Brabantse gebieden binnen het verband van de Republiek af te dwingen. Deze pogingen leden schipbreuk. Toen na de verovering in 1629 van de machtige Brabantse stad ’s-Hertogenbosch de gehele noordoost hoek van Brabant onder de Staten-Generaal kwam te ressorteren en ook Breda, na in 1625 door Spanje te zijn heroverd, in 1637 terugkeerde onder staatse soevereiniteit werden pogingen om gelijkberechting te verkrijgen niettemin met hernieuwde energie ondernomen. De omstandigheid, dat de initiatief nemende stad ook steden uit andere veroverde Brabantse bestuursdistricten in deze acties betrok heeft ongetwijfeld bijgedragen tot een versterking van een onderlinge saamhorigheid in Staats-Brabant, waardoor in 1795 de oprichting van één groot bestuurlijk gebied Bataafs-Brabant, vanaf 1815 Noord-Brabant, mogelijk werd.

Ook een ultieme poging tot het verkrijgen van zulk een eigen plaats in de Unie der Zeven Verenigde Nederlandse Gewesten, in 1647 ondernomen door Bergen op Zoom, Breda, Grave, ’s-Hertogenbosch, Steenbergen en Willemstad, liep op niets uit. Over het staatse gedeelte van het hertogdom behielden de Staten-Generaal zich als collectief de hoge soevereiniteit voor. Dit houdt in, dat waar de bronnen voor de Brabantse geschiedenis van vóór 1576, voor zover bewaard, in Brussel te vinden zijn, de bronnen voor deze geschiedenis uit het tijdperk 1648-1795 te vinden zijn in de rijke archieven van Staten-Generaal en Raad van State op het Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage. Over de periode 1576-1648 is in beide bewaarplaatsen materiaal te vinden.

Met de uitvoering van de besluiten van de Staten-Generaal was in de Republiek de Raad van State belast. Om nu de afhankelijkheid van de historische onderzoekers in Noord-Brabant van ,,Den Haag” te verzachten is in 1862 door de toenmalige algemene rijksarchivaris Bakhuizen van den Brink een van de beide series geschreven Resoluties van de Raad van State aan de toenmaals nog in provinciale dienst zijnde archivaris van Noord-Brabant in bewaring gegeven. Het betreft de periode 1584-1794 met lacunes voor de jaren 1596 t/m 1602, 1619 t/m 1623, 1661, 1683, 1688, 1689, 1700, 1703 en 1766. Hij voegde daar aan toe registers van de leengoederen van het voormalige Hollandse gedeelte van Noord-Brabant en in de daarop volgende jaren een serie gedrukte Resoluties van de Staten van Holland en West-Friesland, indices daarop en de secrete resoluties van de Staten van Holland. Ook dubbelexemplaren van de resoluties van de Nassause Domeinraad werden aan het Provinciale Archief ter beschikking gesteld. Een afzonderlijke collectie, eveneens in 1862 in bruikleen afgestaan, vormen de z.g.

Charters van Brabant, na de totstandkoming van het Partagetractaat van 1661 afgesplitst van de Brabantse charterverzameling in Vilvoorde omdat zij betrekking hebben op gebieden en locaties in Staats-Brabant. Zij werden sindsdien bewaard door de Raad van State. Op deze wijze is naar beste vermogen voorzien in de leemten, die het verleden aan bronnenmateriaal voor Noord-Brabant heeft opgeleverd.

Onder de hoogheid van de hertog, later de Staten-Generaal, ressorteerden in het afgescheiden gedeelte van Noord-Brabant verschillende bestuursgebieden. Ongeveer de helft van de oppervlakte werd gevormd door het uitgestrekte territorium van Stad en Meierij van 's-Hertogenbosch. Als bestuurlijke eenheid was de positie van de Meierij niet sterk. Dit vindt zijn verklaring in de sterk centralistische structuur van Brabant. De verschillende kwartieren van het hertogdom kenden niet zoals Gelre zelfstandige kwartiersvergaderingen. Slechts enkele decennia lang, onder de regeringen van Philips de Schone en Karei V, bestond er in de Meierij iets wat op een landvergadering leek.

De gemeenschappelijke regeling van 1495, officieel dc naam dragend van de ,,Raminghe” en aangegaan ten profijte van de „welvaert, policien, gemeynen oirbaer ende vreden der Stadt, Meyerye ende horen Ingesetenen”, verdorde in de troebelen van de Tachtigjarige Oorlog. De betekenis van de binding tussen Stad en Meierij lag vooral op juridisch, economisch, fiscaal en militair gebied. De stad 's-Hertogenbosch kreeg in feite tot taak de integriteit van het Brabants territorium in het van het centrale gedeelte van het hertogdom verwijderde noordoostelijke gebied te bewaken. Hierdoor verwierf deze vierde hoofdplaats een invloed in de Meierij, die wel uniek genoemd mag worden. Dit komt onder meer tot uiting in de omvang en het niveau van de stedelijke administratie. Het z.g. Bosch’ protocol is een Fundgrube van vele honderdduizenden akten, opgemaakt door particulieren, die uit de gehele Meierij afkomstig waren, zij het in afnemende mate naar mate de afstand tot de hoofdstad groter werd.

Een van de hoogste functionarissen in Stad en Meierij was de Raad- en Rentmeester-generaal der domeinen. Zijn taak was het uitoefenen van toezicht op de dorpsbesturen, met name op hun financieel beheer. Hij adviseerde de Staten-Generaal over plaatselijke bestanden en is volgens Formsma, die de archieven van deze functionaris inventariseerde, te beschouwen als een soort Commissaris van de Koningin avant la lettre. De Leen- en Tolkamer in Stad en Meierij van ’s-Hertogenbosch was een typisch Brabantse instelling. In het hertogdom bestonden soortgelijke kamers in Leuven, Tienen, Brussel en Antwerpen. Haar taak was het onder meer om na te gaan of in de dorpsrekeningen posten voorkwamen, die strijdig waren met de wetten van het land.

Zij verpachtte de tienden, was verantwoordelijk voor de grote schouw en voor het beslechten van geschillen bij limietscheidingen. Ook had zij de behandeling van alle domaniale zaken en sprak zij recht in eerste instantie in geschillen over jacht, tollen, houtschatten enz.

De Meierij zelf was weer onderverdeeld in vier kwartieren, bestaande uit Oisterwijk, hoofdplaats Oisterwijk, Kempenland, hoofdplaats Eindhoven, Peelland, hoofdplaats Helmond, en Maasland, hoofdplaats Oss. De kwartiersvergaderingen hadden regelmatig plaats en fungeerden als een soort streekgewesten oude stijl. De archieven berusten op het Rijksarchief in Noord-Brabant.

Het tweede gebied binnen de limieten van Staats-Brabant was Stad en land van Breda. Vanaf de oudste vermelding is het lot van dit gebied gekoppeld aan heren, die als leenman van de hertog van Brabant binnen hun territorium over een grote mate van autonomie konden beschikken. Waarschijnlijk hebben de graven van Leuven, waaruit het hertogelijk huis van Brabant is voortgekomen, reeds vroeg bezittingen verworven in het noordwesten van het Brabantse land. De latere hertogen hebben deze situatie bestendigd en de machtspositie van de heren van Breda versterkt teneinde op deze wijze een einde te maken aan pogingen van Holland in dit gebied vaste voet te verkrijgen.

Een voor de Nederlandse geschiedenis lotbepalende gebeurtenis was het huwelijk in 1403 van Joanna van Polanen, erfdochter van Stad en Land van Breda, met Engelbrecht, telg uit de Ottoonse tak van het grafelijk huis der Nassaus.

In 1404 werd Engelbrecht I van Nassau, zoals hij ons is overgeleverd, in Breda ingehuldigd. Van ..buitenlander” werd hij van stonde af aan een van de machtigste edellieden in de lage landen, met name in Brabant. Deze positie van het Huis Nassau, in de 16e eeuw versterkt door het prestige van prins Willem van Oranje en het gezag van de latere stadhouders, heeft tot gevolg gehad, dat de rechtstreekse invloed van de hertog, na 1590 van de Staten-Generaal, er minder groot was dan onder normale omstandigheden verwacht kon worden. De heren van Breda schermden met name in de staatse tijd hun gebied af van een te rechtstreeks ingrijpen door de Staten-Generaal, waardoor de Baronie er in veel opzichten beter aan toe was dan de steden en dorpen in de Meierij van ’s-Hertogenbosch, met name de z.g. hertogs-, later statendorpen, die de soevereiniteit van de Staten rechtstreeks hebben gevoeld en ervaren.

Deze machtspositie van de heer heeft wel tot gevolg gehad, dat de bestuursstructuur van een stad als Breda een minder democratische was dan in ’s-Hertogenbosch en de andere Brabantse hoofdsteden. Vanaf 1597 bestond er in Stad en Land van Breda wel een soort Landsvergadering, waarin de dorpen vertegenwoordigd waren o.l.v. de drossaard.

Het kantoor voor het administratieve beheer van de uitgestrekte domeinen van het Huis van Nassau werd in 1581 na de verovering van Breda door Parma uit deze stad weggehaald en na enige omzwervingen definitief overgebracht naar 's-Gravenhage. Aldaar berust onder de rijksarchivaris van de eerste afdeling van het Algemeen Rijksarchief het ook voor de geschiedenis van West-Brabant zo belangrijke archief van de Nassause Domeinraad.

Een deel van de beheersstukken is later toch in Noord-Brabant terecht gekomen toen bepaalde domeinen, die de Nassau’s in het Land van Breda bezeten hadden, en domeinen, die zij verworven hadden in aanpalende Hollandse, maar in 1805 aan Brabant afgestane gebieden als Klundert, Zwaluwe, Zevenbergen en Geertruidenberg, in 1816 werden gerestitueerd en toegekend aan prins Frederik, broer van Koning Willem I. Na diens dood in 1881 vervielen deze goederen opnieuw aan de Staat. De archieven, waarin veel retroacta waren opgenomen, werden in fasen door de inspecteurs der domeinen aan de rijksarchivaris in Noord-Brabant overgedragen.

Het derde belangrijke bestuursdistrict binnen de grenzen van het huidige Noord-Brabant vormden Stad en land van Bergen op Zoom, in 1287 door erfdeling afgescheiden van het Land van Breda. Hier ontwikkelden de bestuursinstellingen zich meer dan in Breda naar analogie van de stad Antwerpen, waar Bergen op Zoom ook economisch sterk mee verbonden was. Zo bestond te Bergen op Zoom een Brede Raad, waarin ook raadslieden van de zeven natiën waren vertegenwoordigd. In dit opzicht is de Bergse situatie weer meer te vergelijken met die van een ander industrieel-, handels- en marktcentrum als ’s-Hertogenbosch. waar ook de gilden als derde lid aan het stadsbestuur deel hadden. Zoals de Meierij kende ook het Land van Bergen op Zoom een verdeling in vier kwartieren. Afgevaardigden van het Zuid- en van het West-kwartier kwamen te Wouw bijeen, die van het Oost- en Noord-kwartier te Oudenbosch. Op ongeregelde tijden vonden er te Bergen op Zoom vergaderingen plaats van afgevaardigden uit het hele gebied.

In 1494 wist de heer van Bergen op Zoom van de hertog van Brabant gedaan te krijgen, dat zijn gebied werd onttrokken aan de rechtsmacht van Antwerpen. De volkomen loyaliteit, die de Bergse heren uit het Huis Glymes aan de dag hadden gelegd tegenover de Brabantse landsheren uit het Bourgondische en uit het Habsburgse Huis, zal daaraan niet vreemd geweest zijn.

Later kwam de heerlijkheid aan buitenlandse adellijke families als het geslacht Pfalz Sulzbach, die het markiezaat bezat aan het einde van de Staatse tijd.

Het archief van Raad en Rekenkamer van Bergen op Zoom werd in 1795 in beslag genomen bij de liquidatie van bestaande heerlijke rechten en de afzwering van alle restanten van de feodaliteit. Het kwam evenals de archieven van andere voormalige heerlijkheden in Staats-Brabant, die in buitenlandse handen waren, en van gebieden, die door hun afhankelijkheid van buiten de Republiek gelegen kapittels en abdijen tot dan toe als buitenlands bezit waren ontzien, in beheer bij een commissie, die als Commissie van Breda bekend is gebleven. Het zeer belangrijke archief van deze commissie berust thans op het Rijksarchief in Noord-Brabant. Het archief van de Raad en Rekenkamer van Bergen op Zoom is niet in dit archief van de Commissie van Breda opgenomen. Het werd in 1949 door de rijksarchivaris van de eerste afdeling van het Algemeen Rijksarchief, die dit archief tot dan toe onder zijn beheer had gehad, in bewaring gegeven aan de gemeentearchivaris van Bergen op Zoom.

Ook Stad en Land van Bergen op Zoom hebben relaties gehad met het Huis Nassau met name in de eerste periode van de Tachtigjarige Oorlog toen Prins Maurits er van 1585 tot 1609 en opnieuw van 1621 tot aan zijn dood in 1625 als bezitter optrad en op deze wijze zijn gezag kon doen gelden over een uitgestrekt gebied van de rivier de Donge ten westen van Tilburg tot aan de Oosterschelde.

Een bijzondere positie in het noord-westen van het hertogdom namen de heerlijkheden Steenbergen en Dinteloord in. Na de afsplitsing in 1287 van het Land van Bergen op Zoom van Stad en Land van Breda bleven enkele gebieden, waaronder de toen bloeiende Brabantse havenstad Steenbergen en omgeving, condominium van beide heren. Dit gezamenlijk beheer, dat uiteraard niet zonder strubbelingen verliep, duurde tot 1458, toen er een verdeling plaats vond, waarbij de heerlijkheden Steenbergen en Dinteloord, welk laatste gebied nadien als Prinsenland meer bekend is gebleven, toevielen aan de Nassau's van Breda zonder ooit van de Baronie van Breda deel uit te maken.

Toen Breda in 1581 en Steenbergen in 1583 door de Spaanse troepen heroverd was op de Republiek bleef er van het staatse gedeelte van het hertogdom Brabant in deze contreien, op Bergen op Zoom na, slechts een smalle grensstrook over, voornamelijk bestaande uit recente inpolderingen zoals de polder Ruigenhil. Hier werd van staatse zijde in 1583 een grensvesting gesticht aan de Moerdijk, die de naam Willemstad kreeg. Ook dit gebied werd aan de Nassau's toegewezen als Brabants leen.

Het Nassau-Brabantse gebied was staatkundig dan wel gescheiden van het aanpalende Hollandse gebied ten zuiden van de z.g. Oude Maas, als domeinen van de prinsen van Oranje sloten zij, zoals reeds eerder in deze inleiding werd verteld, aan bij andere bezittingen van dit Huis vlak over de grens als de heerlijkheden Klundert, Zwaluwe, Zevenbergen en Geertruidenberg. Deze territoria werden ook dit is al gememoreerd samen met het Hollandse deel van de Langstraat ten oosten van Waalwijk en met de stad Heusden in 1805 aan het departement Brabant toegevoegd. In 1815 werd de nieuwe provincie afgerond met het resterende Hollandse gebied ten zuiden van de grote rivieren; i.c. enige ambachten, die rechtstreeks onder het baljuwschap van Zuid-Holland vielen, het Land van Altena met als hoofdplaats Woudrichem, en het overgebleven gebied van het Land van Heusden. De heerlijkheden Heusden en Altena zijn na de ogenschijnlijk definitieve Brabantse periode van Heusden (1339-1357) respectievelijk in 1357 en 1590 aan de grafelijkheid van Holland gekomen. De archieven zijn daarna opgenomen in het rijke archief van de Leen- en Registerkamer van Holland, een van de rijkste fondsen van het Rijksarchief in Zuid-Holland, dat als derde afdeling figureert van het Algemeen Rijksarchief te ’s-Gravenhage.

Als hoogste appelgerecht voor de schepenbanken in deze regio trad het Hof van Holland op, waarvan het archief eveneens berust op het Algemeen Rijksarchief.

Hadden er in het noord-westen van het huidige Noord-Brabant nogal wat politieke en militaire grensgeschillen plaats tussen Brabant en Holland, waarbij voor het Land van Heusden Holland aan het langste eind trok, in het noordoosten speelde zich een gelijke competentiestrijd af, maar hier tussen Brabant en Gelre. Inzet van deze strijd was het Land van Cuijk. De heren van dit gebied waren aanvankelijk rijksonmiddelbaar. In de conflicten tussen Brabant en Gelre steunden zij meestal de Brabantse hertog. In 1356 werd dit gebied een Brabants leen, nadat reeds in 1323 de stad Grave in een leenverhouding tot de hertog van Brabant was gebracht.

Na een felle grensoorlog tussen Brabant en Gelre aan het einde van de 14e eeuw, waarbij ook de stad Grave inzet was, volgde in 1400 incorporatie van het Land van Cuijk bij Gelre. Karei de Stoute bracht dit gebied in 1473 weer onder Brabant. Maximiliaan van Habsburg zocht een oplossing voor de problemen door in 1485 het Land van Cuijk onder zijn persoonlijk toezicht te plaatsen en dit territorium zogenaamd neutraal te maken tussen beide rivaliserende hertogdommen. In 1549, zes jaar nadat Gelre definitief het hoofd had gebogen voor keizer Karei, werd het Land van Cuijk blijvend bij Brabant ingelijfd. In 1559 verpandde Philips II dit gebied aan Willem van Oranje. Tot aan het einde van het ancien regime bleven zijn rechtsopvolgers uit het Huis Nassau als heren van Cuijk optreden, mede mogelijk gemaakt doordat reeds in 1602 door de verovering van Grave het Land van Cuijk aan het staatse gedeelte van Brabant was toegevoegd.

De op deze wijze door het Huis van Nassau in het noordwesten en noordoosten van (staats) Brabant opgebouwde machtspositie kan mede een rol gespeeld hebben bij de onthouding door de Staten-Generaal aan Staats-Brabant van een eigen plaats in de Unie. De Oranjes, die zich als eerste edelen van Brabant beschouwden, zouden daardoor hun machtspositie in de Generaliteit nog meer versterkt hebben.

Ook in het Land van Cuijk, zoals in Stad en Land van Breda, fungeerden de Oranjes als een soort buffer tussen de Staten-Generaal en de bevolking. Het kruisherenklooster van St. Agatha aan de Maas dankte er zijn voortbestaan aan op gelijke wijze als het in 1647 vanuit Breda naar Oosterhout verplaatste norbertinessenconvent en het Bredase begijnhof.

Tot het huidige Noord-Brabant behoren ook enige gebieden die zich na 1648 buiten de rechtsmacht van de Republiek hebben weten te houden mede dan zij de invloed van machtige „buitenlandse” families, die er toen de heerlijke rechten bezaten.

Het Land van Ravenstein, in de middeleeuwen aangeduid als Het Land van Herpen, kende sinds 1160 aanvankelijk een personele unie met het Land van Cuijk. In 1191 droeg Hendrik van Kuyc een deel van zijn allodium te Herpen op aan de hertog van Brabant. Hij werd een van de vertrouwensmannen van hertog Hendrik I, de stichter van ’s-Hertogenbosch.

Met het overlijden in 1328 van Marina van Kuyc stierf de Herpense tak van dit geslacht uit. Haar echtgenoot Jan van Valkenburg, zoon van Walram van Kleef, trad in haar rechten. De toen ontstane banden met Kleef zijn er mede oorzaak van dat er over de staatkundige geschiedenis van dit gebied en van het aangrenzende graafschap Megen veel minder literatuur bestaat dan over de andere gebieden, die tot nu toe in deze inleiding aan bod kwamen. Naar beide territoria vluchtten na 1629/1648 vanuit de Meierij verschillende kloostergemeenschappen, die er een blijvend onderdak vonden.

In het Land van Ravenstein liet de heer zich door een drossaard vervangen. Diens archief berust op het Rijksarchief in Noord-Brabant evenals een aantal leenregisters. Het archief van de hertogen van Neuburg, sinds 1685 keurvorsten van de Palts, die van 1614-1742 als heren van Ravenstein optraden, wordt bewaard op het Staatsarchiv Nordrhein-Westfalen te Düsseldorf. Door een scheepsramp op de Rijn bij een repratriëring van archiefbestanden na de oorlog heeft met name het archief van de heerlijkheid Land van Ravenstein ernstige verliezen geleden. In het archief van de Commissie van Breda zijn ook rekeningen en cijnsregisters bewaard gebleven.

Dezelfde vorsten hadden in de 17e en 18e eeuw ook de heerlijke rechten over het Graafschap Megen. De rechtstoestand aldaar toonde veel overeenkomst met die in het aangrenzende Land van Ravenstein. In zijn latere jaren heeft de bekende Brabantse rechtshistoricus prof. mr. F. F. X.

Cerutti, hoogleraar te Nijmegen, zich intensief met de bestudering van de oude rechtspraktijk in beide gebieden bezig gehouden. Tot een afronding van dit onderzoek is hij niet meer gekomen.

Een derde van de Republiek onafhankelijk gebied was dat van de Baronie van Boxmeer, ingeklemd tussen het Nederambt en het Overambt van het land van Cuijk. In het begin van de 16e eeuw kwam het in het bezit van de graven Van den Bergh, wier archief bewaard wordt op het kasteel Berg te ’s-Heerenberg. Het archief van de graven van Hohenzollern-Sigmaringen, welk Huis in 1713 ook de Baronie van Boxmeer verwierf, wordt eveneens te ’s-Heerenberg bewaard.

De Kommanderij van de Duitse orde te Gemert vormde een vierde witte, niet Brabantse plek aan de oostzijde van de Meierij van s’-Hertogenbosch maar niet dan na een langdurig proces, dat zich van 1648 tot 1662 voortsleepte. Na gevaarlijke omzwervingen door Duitsland en België kwam het archief van deze Kommanderij als onderdeel van het archief van de Balije Aldenbiezen in 1926 terecht op het Rijksarchief in Limburg. Bij de grote archiefruil in 1953 tussen België en Nederland zijn de archieven van de Kommanderijen te Gemert en Vught gelicht uit het bestand van Aldenbiezen en overgedragen aan de rijksarchivaris in Noord-Brabant. De kommandeur van Vught oefende echter niet zoals zijn collega te Gemert heerlijke rechten uit. Vught bleef deel uitmaken van de Meierij van ’s-Hertogenbosch terwijl Gemert zich reeds in een vroeg stadium had losgemaakt van het hertogdom Brabant.

Uit de in deze inleiding gegeven schets blijkt, dat de Meierij van ’s-Hertogenbosch, Stad en Land van Breda, Stad en Land van Bergen op Zoom, de heerlijkheden Steenbergen, Prinsenland en Willemstad en het Land van Cuijk als bestuursgebieden binnen het hertogdom Brabant uit dien hoofde een bepaalde Brabantse samenhang kenden. De steden ’s-Hertogenbosch, Bergen op Zoom, Steenbergen, Breda, Heusden, Grave, Helmond, Eindhoven en de vrijheden Eersel, St. Oedenrode, Oisterwijk en Waalwijk sloten in 1355 met elkaar en met tal van steden in het midden en zuiden van het hertogdom een verbond van solidariteit tegenover de bedreiging van het Brabantse territoir vanuit Vlaanderen. Na de totstandkoming van de vrede van Munster in 1648 werden bovengenoemde gebieden, hoewel zij bestuurlijk onderscheiden bleven, als Staats-Brabant op één hoop geveegd en onderworpen aan voor heel dit staatse deel van Brabant geldende regelingen op de terreinen van huwelijksreglementering, onderwijs, religie, wapenbezit, belastingheffing, schuldendelging enz. Wel bleef in een aantal gevallen de eigen wetgeving gelden boven die van de generaliteit, wat, zoals reeds opgemerkt, in de onder de prinsen van Oranje ressorterende heerlijkheden bijdroeg tot een gunstiger klimaat.

Deze unificerende tendens, die onder de Republiek van de generaliteit uitging, leidde tot volledige eenheid van deze gebieden toen de Franse troepen in 1794 en 1795 in de Republiek de oude staatsstructuur hadden omvergeworpen. Toen het er naar uitzag dat de kreet „vrijheid, gelijkheid en broederschap” niet zou opgaan voor het veroverde gebied van Staats-Brabant kwamen op 6 juni 1795 in Tilburg een aantal Brabantse afgevaardigden bijeen, afkomstig uit Bergen op Zoom, Breda, Cuijk, Eindhoven, Empel, Grave, Heesch, Helmond, 's-Hertogenbosch, Mill, St. Oedenrode, Oisterwijk, Tilburg. Vierlingsbeek en Waalwijk. Zij besloten een comité op te richten met als doel de bevordering van „een band van vriendschap en vereeniging tusschen gemelde steden en landen” en zich uit te roepen tot de „Provisionele Representanten des volks van Staats Brabant”.

Deze groepering was het, die bij de Staten-Generaal zelfbestuur voor dit gebied wist af te dwingen. Op 1 januari 1796 had in Breda de installatie plaats van gekozen „Representanten van Bataafs Braband”. Het is als het ware de formele geboortedatum van de huidige provincie Noord-Brabant, die in haar groeifase tweemaal werd verstoord. Dit gebeurde in 1798 toen de Unitarissen op revolutionaire wijze de eenheidsstaat proclameerden en een departementale indeling van het land voorstonden, die op geen enkele wijze rekening hield met de historisch gegroeide grenzen. Ondanks machinaties in het hele land bij de zuivering van de grondvergaderingen was juist, in Brabant het verzet het grootst. Het Staatsbewind van 1801 herstelde de oude toestand.

De inlijving van de republiek bij het Franse Keizerrijk (1801-1814) leidde tot een tweede radicale herverkaveling van de bestuursgebieden in ons land, die in 1814 na de constituering van het jonge koninkrijk weer ongedaan werd gemaakt. Sindsdien zijn de grenzen van onze provincie op kleine correcties na niet meer gewijzigd.

Op 25 september 1805 onder het bewind van raadpensionaris Rutger Jan Schimmelpenninck werd Bataafs-Brabant vergroot met de voormalige vrije gebieden van Ravenstein, Megen, Gemert, Boxmeer en Bokhoven. Op 21 december van dat jaar volgde de incorporatie bij Braband van de tot dan toe Hollandse gebieden van Klundert, Zevenbergen en de Langstraat, de steden Geertruidenberg en Heusden incluis, van het Zeeuwse Nieuw-Vossemeer en het Gelderse Oijen. Onder koning Lodewijk Napoleon werd op 29 augustus 1808 het brabantse Lommel geruild voor het oorspronkelijke Luikse Luijkgestel, dat tot dan toe in de zuidelijke zoom van de Meierij een enclave had gevormd.

Een laatste aanwas bestond uit een natuurlijke afronding aan de noordgrens toen bij Koninklijk Besluit van 10 februari 1815 het Land van Altena en het resterende deel van het Land van Heusden naar Braband overgingen. Ook het vroegere Kleefse Oeffelt werd toen brabants.

De 9e juni 1815 was in de slotakte van het congres van Wenen het samengaan van de zuidelijke en noordelijke Nederlanden geproclameerd. Brussel werd de hoofdstad van een provincie Zuid-Braband. Om verwarring te voorkomen werd op 30 september 1815 de naam van onze provincie daarop gewijzigd in Noord-Braband. Deze naam bleef ook na de afsplitsing van België behouden.

In België zelf vormt de provincie Antwerpen de middenmoot van het voormalige hertogdom en is de provincie Zuid-Brabant al snel na de omwenteling omgedoopt in Brabant.

Dat de Bataafse en Franse tijd zeer belangrijk zijn geweest op het gebied van de wetgeving mag als bekend verondersteld worden. Voor de gewone burger en voor zijn in stamboomonderzoek geïnteresseerd nageslacht is vooral de invoering in 1811 van de registratie van de Burgerlijke Stand van grote betekenis.

Al waren de tijden van vóór 1795 in ons staatsbestel niet teruggekeerd en belichaamde de koning in het nieuwe koninkrijk de idee én de werkelijkheid van een krachtige eenheidsstaat, toch was de standenstaat niet geheel uitgebannen. De Provinciale Staten in de verschillende provincies waren samengesteld uit afgevaardigden van de adel, de steden en de z.g. eigengeërfden op het platteland. De toevoeging van de laatste categorie hield in zoverre een duidelijke verbetering in, dat tijdens het ancien regime de steden geacht werden ook het platteland te vertegenwoordigen. De drie categorieën in de boven gegeven volgorde hadden in Provinciale Staten van Noord-Brabant recht op '/6, ½ en '/3 van het totale aantal beschikbare zetels. Teneinde de situatie op het platteland overzichtelijker te maken ging de gouverneur in 1820 over tot de instelling van z.g. plattelandsdistricten, te plaatsen onder een districtsschout. Het was een soort gewestvorming bij wijze van verlengd bestuur, zij het niet afgeleid van het lokale bestuur zoals het huidige provinciale bestuur nastreeft, maar van het toen zeer grote bevoegdhedenpakket van de gouverneur.

Als men de specifieke taken van de districtsschouten onder de loupe neemt valt een zekere gelijkenis met het werkterrein van de huidige stads- en streekgewesten te bespeuren. Op onderdelen durfde men in 1820 zelfs verder te gaan dan 160 jaar later. Zo was de districtsschout belast met de handhaving van de openbare orde, de gezondheidszorg in geval van epidemieën, het onderhoud van wegen en dijken, de armenzorg en de bestrijding van bedelarij, de naleving door de gemeenten van hun financiële verplichtingen, het inachtnemen van de nodige zorgvuldigheid bij de verkoop, verpachting of verhuring van gemeente-, armen- of kerkelijke goederen. Hij had eveneens toezicht op de besteding van subsidies aan openbare gestichten, welke ten koste van de gemeenschap werden onderhouden. Hij regelde daarnaast militaire transporten, behandelde beroepen op belastingverlaging en signaleerde onbehoorlijk gedrag van in zijn district werkzame rijksambtenaren.

Noord-Brabant kende vanaf 1820 zeven van deze plattelandsdistricten met als hoofdplaatsen Boxmeer, Boxtel, Helmond, Oirschot, Princenhage, Roosendaal en Waalwijk.

De invoering van de provinciale wet (1850) en van de gemeentewet (1851), vruchten van de wetgevende arbeid van Thorbecke, maakten een einde aan de restanten van de standenstaat en aan de ongelijkheid van steden en dorpen. De provincie Noord-Brabant de spelling Noord-Braband was in 1848 ingeruild voor de huidige schrijfwijze nam in de volgorde van de provincies binnen het Koninkrijk de eerste plaats in als reminiscentie aan de hoogheid van het voormalige hertogdom Brabant. Hoewel art. 1 van de nieuwe provinciewet van 25 januari 1962 deze eerste plaats handhaaft en tussen Noord-Brabant en Gelderland de provincie Limburg invoegt, wordt in de praktijk meestal de voorkeur gegeven aan een volgorde NoordZuid, beginnend met Groningen en eindigend met Limburg. Een enkele keer wordt ook een strikt alfabetische rangschikking gehanteerd. Plaatselijke instellingen Het is niet doenlijk om een schets te geven van de bestuurlijke instellingen op lokaal niveau. In de inleidingen op de inhoud van de vele gemeentelijke archiefbewaarplaatsen in Noord-Brabant wordt er terloops hier en daar op deze plaatselijke bestuursstructuur ingegaan.

In het algemeen kan gesteld worden, dat zoals de bestuurlijke organisatie van het hertogdom Brabant wèl doordacht en doortimmerd was ook de lokale bestuursorganisatie tot in de kleinste dorpen goed uitgebouwd was. In de Brabantse gebieden, die verreweg het grootste deel van het huidige Noord-Brabant uitmaken, was de justitie vrij uniform geregeld. In bijna iedere gemeente was er een schepenbank, gewoonlijk bestaande uit zeven schepenen, voor één jaar benoemd door de hoofdschout of door de heer. Dit college vormde dé kern van het lokale bestuur als uitvoerend én rechtsprekend orgaan. Tevens traden schepenen op als getuigen en bevestigers van privaatrechtelijke rechtshandelingen. Voor het plaatselijk bestuur bestond er daarnaast meestal een soort wijkvertegenwoordiging, al naar gelang de uitgestrektheid van de dorpen, bestaande uit bijvoorbeeld vijf, acht en twaalf mannen.

Een merkwaardige vorm van „stedelijk” bestuur kende het belangrijke, een kapittelkerk rijk zijnde, dorp Oirschot, dat in analogie met ’s-Hertogenbosch over schepenen, gezworenen en raden beschikte, al ontbrak er vanzelfsprekend de vertegenwoordiging van de dekenen van de ambachten.

Aan de rol van de schepenbanken in de steden van het hertogdom Brabant was het tweede colloquium „De Brabantse Stad” gewijd, dat in 1968 te Breda werd gehouden onder auspiciën van de Historische Sectie van het Provinciaal Genootschap van Kunsten en Wetenschappen in Noord-Brabant.

Het thema van het vierde colloquium, dat in 1974 in het stadhuis te Brussel plaats vond, ging over „De verhoudingen tussen stad en platteland in Brabant: Stedelijk imperialisme of zelfbescherming", waarbij met name de juridische en institutionele aspecten beoogd werden. Over de rechterlijke organisatie zoals die aan het einde van het ancien regime bestond in de gebieden, die vanaf 1815 de provincie Noord-Brabant uitmaken, verscheen tegelijk met het uitkomen van deze gids, een historische kaart met tekstboek en deelkaarten, een feestgave van het Rijksarchief in Noord-Brabant bij gelegenheid van het honderdjarig bestaan van deze instelling op 1 maart 1980.

Het komt mij niet zinvol voor de inhoud in de inleiding op deze archiefgids te herhalen. Belangstellenden verwijs ik naar deze kaart c.a., die tot stand kwam met wetenschappelijke steun van de gemeentelijke archiefdiensten van Bergen op Zoom en van Tilburg, met adviezen van nagenoeg alle collegae in de provincie en met financiële steun van het provinciaal bestuur van Noord-Brabant.

Onder koning Lodewijk Napoleon kwam de gemeentewet van 1807 tot stand.

Toen in het jonge koninkrijk de standenstaat in overigens zeer afgezwakte vorm weer herleefde kwam Noord-Brabant adel en steden te kort. Voor 1815 werd in het gehele koninkrijk het aantal stadsbewoners geraamd op 40 % van de totale bevolking. In Noord-Brabant reikte dit percentage tot + 21 %. Dit aantal was nog bereikt door uit de erfenis van Lodewijk Napoleon de plaatsen Oosterhout en het volkrijke Tilburg als steden over te nemen. Roosendaal, door deze vorst eveneens in 1809 tot stad verheven, viel in 1815 weer buiten boord evenals Helmond en Steenbergen, die vanouds als steden waren erkend en zodanig ook waren opgetreden. De 5e november stelde de koning een regeringsreglement vast voor de steden der provincie Noord-Brabant, waartoe gerekend werden ’s-Hertogenbosch als Hoofdstad, Breda, Bergen op Zoom, Grave, Heusden, Geertruidenberg, Oosterhout, Tilburg, Eindhoven en Willemstad.

De organisatie van het bestuur ten plattelande had meer voeten in de aarde. Eerst op 8 mei 1819 kon door koning Willem I het „Reglement van bestuur voor het platteland in de Provincie Noord-Brabant” bekrachtigd worden.

In het tekort aan adel werd door de koning voorzien door een aantal Brabantse families, waaronder relatief veel protestantse, in de adelstand te verheffen.

De archieven van heerlijkheden en van families geven soms belangrijke aanvullingen over de lokale bestuursorganisaties en personen, die op bestuursen/of ambtelijk niveau een functie bekleedden. Ook archieven van kerkelijke en charitatieve instellingen, van verenigingen, onderwijsinstituten, schutters- en ambachtsgilden, handelsondernemingen, industrieën verrijken het beeld van de plaatselijke gemeenschap. Zij zijn in toenemende mate te vinden in de overheidsarchiefbewaarplaatsen in het besef, dat dit soort bronnen een licht kan werpen op situaties waar de overheid over zwijgt. Tenminste kunnen zij een aanvulling geven op ambtelijke stukken.