Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

WONING

betekenis & definitie

Van de boer (Fr.: wente). De eisen gesteld aan de boeren-IE. zijn de laatste 50 jaar veranderd.

Over het algemeen leven boeren sober, ook thans nog. Ca. 1900 sliep men nog algemeen in bedsteden.

Voor de boer en zijn gezin lagen de bedsteden, die met deuren konden worden gesloten, in de woonkamer. In de mooie kamer vond men bedsteden voor gasten. Op de bouwkosten spaarde men zo slaapkamers uit.

Vrouwelijke dienstboden hadden bedsteden in gang of keuken, de knechten meestal in een koestal, uitgebouwd in de tasvakken. Al deze slaapplaatsen konden met deuren worden gesloten.

In het algemeen bestond in de kamers één wand (Fr.: it bedskud) uit twee bedsteden, met ertussen een diepe kast voor glaswerk en voorraden. De bedsteden hadden dubbele deuren, de kast een enkele deur.

Eén bedstede bood slaapplaats aan twee personen. Voor een jong kind was er vaak een krib, aan het voeteneind van een bedstede, soms draaibaar naar de kamer toe.

Soms waren kinderslaapplaatsen onder het bed van de ouders gemaakt (bijv. in het Poptaslot).

Dikwijls lag een kleine kelder onder de bedsteden.

Bedsteden zijn voor het grootste deel in onbruik geraakt, worden vaak als kast gebruikt. In oude boerderijen is het soms moeilijk in de behoefte aan slaapkamers te voorzien.

In nieuwe boerderijen worden algemeen slaapkamers gebouwd zonder bedsteden.De W. van een nieuwe boerderij omvat in het algemeen

a. een zitkamer (Fr.: sitkeamer) met daarnaast
b. óf 1. een woonkeuken (wenkoken), waar het eten wordt bereid en dat als dagelijks woonvertrek dienst doet, óf 2. een woonkamer (wetikeamcr) met een kleine keuken (lytse koken) (deze laatste is te klein voor het plaatsen van tafel en stoelen. In de woonkamer wordt dus gegeten), óf 3. een woonkamer met een iets grotere keuken, een eetkeuken (ytkoken) (de keuze van 1, 2 of 3 is persoonlijk en hangt niet af van de grootte van het bedrijf);
c. een spoelplaats (poeskoken), bij voorkeur met een deur naar de plaats waar wordt gekookt en waar aanrecht en gootsteen zijn;
d. slaapkamers (sliepkeamers), meestal op de verdieping; e. badgelegenheid, stortbad (brûs) of een bad (bad):
f. watercloset (spielhûske).

Wanneer de W. is ingebouwd onder het dak van de grote schuur (stjelp) is deze met een steenbrandmuur van het bedrijfsgedeelte gescheiden. Deze brandmuur wordt opgetrokken tot het dak en de pannen worden in de specie van de muur gelegd. Houtverbindingen mogen niet door de brandmuur doorlopen. Bij uitgebouwde IV.en wordt de achterste gevel van het voorhuis (binhûs) als brandgevel uitgevoerd. Deuren in de brandgevel moeten brandwerend zijn bekleed.

De inrichting van de W. is de laatste 50 jaar ook aanzienlijk veranderd. Voor de zuivelfabrieken bestonden had de boerin het druk met de boter(en kaas)bereiding. De inrichting van de W. was sober. Sedert heeft men getracht de boeren-W. zoveel mogelijk in te richten als het stadse burgerhuis. Het was hierop niet gebouwd, en gaf dus veel werk. Pas sedert er minder huishoudelijke hulp beschikbaar is en de boerin belangstelling krijgt voor zaken van algemeen belang, zoekt men het meer in sobere, stijlvolle inrichting.

Ook tracht bijv. de Bond van Plattelandsvrouwen op dit gebied een voorlichting te geven, die noch het eigen karakter van de boeren-W., noch moderne opvattingen van lucht, rust en ruimte te kort doet. De reiniging van huis en huisraad is in Frl. omstandig, de persoonlijke hygiëne laat nog wel te wensen over. Ondanks alle voorlichting is het geregeld gebruik van bad of douche nog uitzondering, zie Boerderij.

Zie: G. J. A. Bouma, Pleatseboek (Amsterdam 1949, ook Hollandse uitgave).

Van de arbeider. De monumentale, en door hun variërende inrichting interessante boerderijen, hebben onder de agrarische W.en altijd veel aandacht gekregen. Er is echter ook in de W.en der landarbeiders groot verschil tussen de nog niet zo lang verdwenen heidehut en de onverwoestbaar sterke zgn. eenkamer-W. ergens op de hoge klei, tussen deze en de moderne niet steeds solide W. in het nieuwe buitenbuurtje, een huis als in de stad. Te veel wordt de oude arbeidersW. gezien als minderwaardig en onhygiënisch. Maar het arbeidershuis moet ruimte hebben voor de was, een bleekveld, een hoek tuin voor de groente, plaats voor een bank en een paar vruchtbomen. Als het nieuwe huis dit alles mist, is het met slaapkamers en al minder dan het oude.

Het ‘eenkamerhuis’ had een zolder, waarop velen zich slaapruimte of -kamers hebben gemaakt, het had vaak behoorlijk plaats voor het (vele) natte werk. De inrichting van het woudhuisje en van de tegen de dijk opgebouwde Bildtse arbeidershuizen had in zijn eenvoud een zelfde stijl, die rust gaf. Bij de mei-verhuizingen stond alles gauw weer op zijn plaats: de bedsteden opgemaakt, de hangklok naast de deur, de lappenbank tussen de ramen, de tafel er voor, links en rechts vaders en moeders ‘rieten’ (eigenlijk tenen) stoel, een paar visitestoelen tegen het bedschut, kabinet of linnenkast weer in elkaar gezet, de mat op de vloer, het bonte wasdoek over de tafel, en daarover als alles was opgeruimd het rood-met-zwarte wollen tafelkleed, erop het theeblad en het altijd brandende lichtje. Het was gezellig en als alles stond en hing was men weer thuis.

Bij de bouw van nieuwe arbeiders-W. en wordt soms vergeten dat het landarbeiders-W.en zijn met eigen eisen, dat men er bovendien pas thuis zal zijn als de eigen stijl van de bewoning is gevonden. 2 Spitkeet, Vervening, Volkshuisvesting.

Zie: A. Witteveen, De landelijke Fr. arbeiders-W. in verleden en toekomst (1946).