Wat is de betekenis van woning?

2023-09-30
Woordenboek van eigentijds Nederlands

Algemeen Nederlands Woordenboek (2009-heden)

woning

ruimte om te wonen. ruimte, hetzij een huis, hetzij een deel daarvan, die dient om bewoond te worden door een enkele persoon of een enkel gezin. Voorbeelden: Het was wat je noemt een zonnig appartement, de woning van mevrouw Haan. Ton Anbeek & Arie Verhagen, Over stijl, 2001 Een woning is een 'thuis' waar iemand...

2023-09-30
Nederlandstalige WikiWoordenboek

Wiktionary (2019)

woning

woning - Zelfstandignaamwoord 1. een doorgaans afgesloten constructie waarin men kan leven In het flatgebouw waren 20 woningen gereed voor bewoning. Woordherkomst Naamwoord van handeling van wonen met het achtervoegsel -ing Uitdrukkingen en gezegden ...

Direct toegang tot alle 17 resultaten over woning?

Word nu vriend van Ensie
2023-09-30
Muiswerk Educatief

Muiswerk Educatief (2017)

woning

woning - zelfstandig naamwoord uitspraak: wo-ning 1. gebouw dat bedoeld is om in te wonen ♢ zij zijn op zoek naar een woning Zelfstandig naamwoord: wo-ning de woning de woningen ...

2023-09-30
Surinaams woordenboek

J. van Donselaar (1936)

woning

(de, -en), (i.h.b.:) 1. huis. Het duurde wel een vol uur voordat het beest [een slang] langs ‘de stoel’ die in de woning stond, uit de kamer en weer naar de appelboom kroop en daarna voor de ogen van de mensen spoorloos verdween (Bradley 1975: 18). 2. behuizing die door zijn poverheid de naam ‘huis’ niet verdient. Hij hoord...

2023-09-30
Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

WONING

Van de boer (Fr.: wente). De eisen gesteld aan de boeren-IE. zijn de laatste 50 jaar veranderd. Over het algemeen leven boeren sober, ook thans nog. Ca. 1900 sliep men nog algemeen in bedsteden. Voor de boer en zijn gezin lagen de bedsteden, die met deuren konden worden gesloten, in de woonkamer. In de mooie kamer vond men bedsteden voor gasten....

2023-09-30
Frysk Wurdboek (Friesch woordenboek)

Fa. A.J. Osinga (1952)

Woning

s., went(e), wenning, wenje, hûs (it), huzing(e), forbliuw (it); kleine —, yntrekje (it), krûp-yn, holderhúske (it); bouwvallige —, arke.

2023-09-30
Groot woordenboek der Nederlandse taal

Van Dale Uitgevers (1950)

Woning

v. (-en), plaats om in te wonen, huis of deel van een huis waarin men zijn vast verblijf houdt: een woning zoeken; in dat huis zijn zes woningen ; (bijb.) in het huis mijns vaders zijn vele woningen (Joh. 14 : 2); — ook van dieren gezegd en in fig. toepassing.

2023-09-30
De Kleine Winkler Prins

Winkler Prins (1949)

Woning

biedt beschutting tegen de onaangename invloeden van het klimaat: wind, koude en neerslag. Het klimaat is dus de belangrijkste factor geweest in de ontwikkeling van de woningbouw. Andere bepalende factoren zijn: het aanwezige materiaal, veiligheidsoverwegingen en het doel. De natuurvolken hebben grotten tot woning ingericht, die tot in onze tijd in...

2023-09-30
Verklarend handwoordenboek der Nederlandse taal

M. J. Koenen's (1937)

woning

v. woningen, woninkje (huis, verblijf; domicilie): een mooie woning; met vrije woning; vrij woning hebben.

2023-09-30
Encyclopedie voor Iedereen

John Kooy (1933)

Woning

huis, gebouw, al dan niet in boven- en benedenhuis, etages, enz. verdeeld bestemd tot en geschikt v. menschelijke verblijfplaats. Groote huurhuizen noemt men → huurkazernes, meestal in eenigszins ongunstigen zin bedoeld. Een tegenstelling daarmede vormt de flatbouw, nl. houw v, groote, met zekere luxe ingerichte gebouwen met tal v. woningen, w...

2023-09-30
Katholieke Encyclopaedie

Uitgeverij Joost van den Vondel (1933-1939)

Woning

Ruimte of ruimtencomplex, gebruikt als duurzame verblijfplaats voor een zelfstandige menschelijke (gezins-)huishouding. A) Geschiedenis De historie van de menschelijke w. loopt parallel met de alg. cultuurgeschiedenis. Hier kunnen slechts enkele grepen eruit worden gedaan, waarbij vooral de beteekenis voor de w. ten onzent de keuze bepaalt. 1°...

2023-09-30
Modern Woordenboek

Jozef Verschueren (1930)

woning

('wo:ning) v. (-en; ...ninkje) huis als verblijf(plaats) : een nieuwe betrekken; vrij hebben; met vrije -; ergens zijn opslaan, er zich vestigen. Syn. →: huis.

2023-09-30
Polulaire Geneeskundige Encyclopaedie

Dr. Ch. Bles (1929)

Woning

De woning, die voor den mensch een kleeding (bedekking) in vergrooten maatstaf is en hem beschermt tegen de invloeden der buitenwereld, moet aan bepaalde eischen beantwoorden, indien zij niet schadelijk zal zijn voor de gezondheid; vooral geldt dit in een klimaat, waarin men gedwongen is een groot deel van het jaar binnenshuis door te brengen. Een...

2023-09-30
Oosthoek Encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Woning

v. (-en), plaats om in te wonen, perceel dat volgens zijn bouw blijvend bestemd is voor bewoning door één huishouden; ook van dieren gezegd en in fig. toepassing.

2023-09-30
Oosthoek encyclopedie

Oosthoek's Uitgevers Mij. N.V (1916-1925)

Woning

Woning - zie VOLKSHUISVESTING, HUISVREDE en HUISVREDEBREUK.

2023-09-30
Vivat's Geïllustreerde Encyclopedie

J. Kramer (1908)

Woning

De noodzakelijkheid voor den mensch om zich tegen de invloeden van het klimaat en tegen de aanvallen van menschen en dieren een veilige woonsteê te scheppen, was aanleiding tot den bouw van zijn „woning”; zij is dus evenoud als de mensch. De in- vloeden, die de ontwikkeling en den vorm van de woning beheerschen zijn in hoofdzaak h...

2023-09-30
Winkler Prins

Anthony Winkler Prins (1870)

Woning

Woning (De) der menschen, aanvankelijk voorzeker slechts een hol of grot, heeft zich naar gelang van het klimaat, het gewest en het volk, met betrekking tot hare grootte, haren bouw, hare verdeeling en versiering op zeer verschillende wijzen ontwikkeld. Onder de meer beschaafde volkeren der Oudheid, welke woningen deden verrijzen, bekleeden de Indi...