Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

TWEETALIGHEID

betekenis & definitie

a. van een gebied: de toestand waarin twee talen naast elkaar leven, ieder gesproken door een nationale groep;

b. van een persoon: het beheersen van een tweede taal naast de moedertaal. Deze T. wordt niet meer uitsluitend als een voordeel voor de spreker gezien: het deel hebben aan twee cultuurvormen schijnt remmend te werken op de scheppingsdrang van de volwassene.

Het hebben van twee moedertalen is niet mogelijk; wel kan men in zijn leven van moedertaal veranderen. Toch komt absolute T. bijv. in Frl. veelvuldig voor. In de opvoeding is natuurlijke T., waarbij gezin of milieu het kind in aanraking brengen met twee talen, het minst schadelijk. Ten aanzien van het onderwijs geldt, dat een tweede taal pas mag worden aangeleerd, als de moedertaal stevig wortel heeft geschoten. Vroegtijdige T. op school is schadelijk voor het kind en voor de beheersing van beide talen.

Zie: G. J. Nieuwenhuis, Het Ned. in Indië (Groningen 1930); A. Weijnen, T. (Tilburg 1949); Wemer F. Leopold, Speech development of a bilingual child (Evanston 1949); O. Jespersen, How to teach a foreign language (London 1952); The use of vernacular languages in education (Unesco, Paris 1953); The place of Welsh and English in the schools of Wales (London 1953).