Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

MOSSEL

betekenis & definitie

(Fr. moksel). Schelpdier, welks larven na enige dagen groei te zwaar geworden om te zweven, dan naar de bodem zinken, en daar uitgroeien tot zgn.

M.-zaad (M.tjes van 1-3 cm). In de Waddenzee zijn veel natuurlijke M.-banken.

In de jaren 20 en 30 werden Af.en er wel gevist voor eendevoer. Een klein deel werd naar Zeeland geleverd voor consumptie.

Mosselcultuur. Na een M.-ziekte in Zeeland verlegden Zeeuwse vissers hun bedrijf naar Harlingen.

Het opgeviste M .-zaad wordt op bepaalde ‘percelen’ van de zeebodem uitgestrooid.Als de M.en daar tot de vereiste grootte zijn gegroeid, worden ze opgevist en naar Zeeland vervoerd. Daar laat men de M.en ‘verwateren’ ; ze raken daar op rustige plaatsen zand en slib kwijt, en zijn gereed voor consumptie. Grote export naar België en Frankrijk. De Waddenzee levert ca. 25-47 miljoen per jaar, dat is 70 pct. van de Nederlandse M.en. Slechts ca. 0,5 miljoen kg is in 1955 te Harlingen verkocht. Het is moeilijk voldoende zaad te vissen; de zeesterren zijn gevaarlijke vijanden.

< >