Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

MAKKUMER- of KOUDEMEER

betekenis & definitie

Voormalig meer O. van Makkum, drooggemaakt 1876-79, tegelijk met de Parregaaster- en Workumermeren Z. daarvan. Bij K.B. 1874 kreeg L.

C. Ledeboer te Makkum concessie tot droogmaking; in 1876 Fr.

Landaanwinningsmij. Voorwaarde was o.a. het ‘graven’ van een scheepvaartkanaal (z Panhuyskanaal) dwars door het M. tussen de Grote Zijlroede en Kakeshoek.

De zo ontstane Noorder- en Zuidermeerpolders zijn door een grondduiker verbonden. In 1876 nam de staat de drie meren over.

De droogmaking geschiedde door stoom. Het gemaal in de N.W.hoek Zuidermeerpolder van 1881 is in 1926 geëlektrificeerd en bemaalt Makkumer- en Parregaastermeerpolders.

Na besluit tot liquidatie Landaanwinningsmij. werden de meergronden 1882/83 verkocht aan F. A. van Hall te Utrecht.

Deze stichtte boerderijen, exploiteerde de gronden ca. 30 jaar en verkocht toen zijn eigendommen in de meerpolders bij gedeelten. Opp.

M. polder ca. 260 ha, laagste terreinhoogte ca. 2,2 m -N.A.P.

< >