Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

LEEN

betekenis & definitie

Fr. benaming voor studiebeurs (vicarium). Reeds de Brusselse ordonnantie van 2.11.1539 (Chtb. 11, 776) liet toe, dat vrije prebenden (d.w.z. geestelijke beneficiën, vrij van zielszorg, en alleen bezwaard met mislezen) mochten ‘beseten ende gehouden worden bij persoonen, mindere van jaeren, ende die egheen priester en zijn om daerop ter scholen geleyt te wordene’, mits anderen hun missen zouden lezen en zij zelf, als zij 25 werden, hun priesterlijke functies ter plaatse zouden vervullen, of voor het beneficie bedanken.

Na de hervorming wordt de materie geregeld door de Statenordonnantie van 31.3.1580, art. 22, met onderscheiding van prebenden, waarvan de collatie (d.w.z. het benoemingsrecht) in het bezit was van (kerkelijke) gemeenten en van particuliere personen. Bij de eerste was geen verplichting de inkomsten als studiebeurs te gebruiken, zodat ze tenslotte met andere fondsen van kerkvoogdij of diaconie versmolten. De particuliere collatoren werden, na gebleken misbruik, 14.4.1584 verplicht leerlingen van 7-25 jaar te benoemen.

Dat dezen theologie moesten studeren sprak vanzelf. Maar afwijkingen slopen spoedig in, werden zelfs door Ged. Staten bekrachtigd. Twee gegadigden voor het 1480 gestichte Sint-Anna- of Christophorileen te Oldehove procedeerden hierover voor Ged. Staten, die de beperking niet noodzakelijk achtten. Na advies der Franeker juridische faculteit werd 1773 op grond der ordonnantiën van 1580 en 1584 anders beslist.

Tegen de voortgaande verduistering der L.en is 1679 een, onvolledig gebleven, register ingevoerd. De nog bestaande L.en worden jaarlijks in de Prov. Almanak vermeld. Van voor 1580 zijn er nog 12 of 15, o.a. vijf te Bolsward en drie te Lwd. Uit 1664-1788 vier, van na 1788 12 L.en. De verplichting adspiranttheologen te kiezen, wordt niet meer nagekomen, is bij vijf nieuwere zelfs verboden, zie Sint-Jobsleen.

Zie: W. Wiersma, Verhandeling over de Fr. L.en (Leiden 1894); L. J. van Apeldoorn, De kerkelijke goederen in Frl. II (1915), 153-177.