Langdurige economische depressie, leidend tot moeilijkheden in de agrarische sector. Geen typisch Fr. verschijnsel, maar Frl. heeft er zeer onder geleden.
Van de drie eigenlijke crisissen had de eerste (1818-25) nog weinig te betekenen, maar de tweede (1878-95) sloeg diepe wonden evenals de derde (1929-40).Dit is toe te schrijven aan de zich wijzigende oriëntatie van de Fr. landbouw. In 1820 was men slechts ten dele ingesteld op de wereldmarkt en nog ver van allerlei specialismen. In 1878 was men in contact met de wereldhandel, en, door de overheersende boterhandel, tamelijk eenzijdig op Engeland georiënteerd, wat funest bleek. Zwaar getroffen waren vele boerenfamilies (vnl. op de klei), die bovenmate geïnvesteerd hadden en onderling borg waren; het ene faillissement bracht het andere mee. Rond 1930 was de Fr. export iets minder eenzijdig georiënteerd, maar de specialisatie voor de wereldmarkt was toegenomen en daardoor de kwetsbaarheid. De regering miste in de derde L. nog de apparatuur om direct af doende in te grijpen; wel kwam men vrij spoedig tot steunmaatregelen voor bepaalde produkten (waardoor bijv. de bouw van tanve tot op de zandgronden doorzette), maar diverse maatregelen (zoals de Crisispachtwet 1932 en het Hypotheekbesluit 1935) kwamen te laat om bepaalde categorieën van boeren te redden.
Daar men in een L. meteen op personeel gaat bezuinigen, werd toegenomen werkloosheid een vast begeleidingsverschijnsel. In de tweede L. kon men dit nog ten dele opvangen in de verveningen, maar in de derde moest men naast de steun andere vormen van werkverschaffing vinden. Voor een deel bestonden ze in het ‘aanmaken’ van door de lage veenderij vergraven voormalige mieden.
Economisch verarmden in de tweede en derde L. vele volkslagen; sociaal was er in de tweede L. voor de arbeiders een uitlaatklep in het toenemend socialisme; tijdens de derde bood de Nat. Bond Landb. en Mij. een toevlucht voor ontevreden elementen. Het aanzien van de boerenstand heeft door de vele steunmaatregelen in de derde L. meer geleden dan in de tweede. Ten aanzien van het boerenbedrijf, de landbouworganisaties en de houding van de overheid was de tweede L. eigenlijk belangrijker dan de derde. Sinds de laatste L. heeft de regering in alles op landbouwgebied de leiding; de tweede L. heeft dit in principe mogelijk gemaakt: uit die tijd stammen nl. talloze voorzieningen vanwege de regering (inzake landbouwkrediet, -onderwijs, -voorlichting, -keuringen en een departementale staf) en een omschakeling in de politiek van de Fr. Mij. van Landb. van de theorie naar de daad: de boeren werd geleerd de verouderde bedrijfstradities los te laten en het contact met de regering werd vruchtbaarder. Een speciaal stempel zette de tweede L. nog op de Fr. verhoudingen doordat men vaak gedwongen zijn toevlucht ging nemen bij de landbouwcoöperatie.
Zie: Spahr van der Hoek, Fr. landb. I en II.