Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

JACHT

betekenis & definitie

Spiesen of jachtpriemen en pijlen met stenen punten uit de bodem wijzen op de J. in vroeger tijden, toen oerossen, beren en wolven nog voorkwamen (zie Wolvejacht). Ook wilde varkens werden gejaagd.

De J. was vrij. De eerste bekende /.-verordening heeft keizer Otto i gegeven (26.12.943).

Hierin staat dat niemand zonder toestemming ‘in pago forestensi’ (d.i. Z.-Frl.) op grof wild mocht jagen.JACHTRECHT. Na de verovering verkreeg Karel v hier het J.-recht. Hij benoemde een pluimgraaf (Boyn Benedixzoon, 13.7.1525), die het om de vier jaar voor hem verpachtte aan stadhouder, raden en heerschappen. Bij plakkaat van 3.1.1542 werd de uitoefening van do /. in Frl. aan de stadhouder voorbehouden. Een nieuw plakkaat (1579) verdubbelde de boeten. Het Bildt werd stadhouderlijk J.-gebied.

Dit laatste hielden de prins van Oranje en de Fr. Nassau’s, die ook de stadhouderlijke J. in Oranjewoud verkregen (1749). Palen met het prinselijk wapen dienden tot afbakening (2 Mooie Paal). Sedert 1602 was het J.-recht nog weer uitdrukkelijk voorbehouden aan statenleden, gedeputeerden, leden van het Hof, grietmannen, burgemeesters, adel en eigenerfden. Andere J.-ordonnanties (1609,1628,1640 en 1653) stelden deJ.-tijd, de J.-gerechtigden en boeten vast. Eerst waren er een pluimgraaf en een houtvester; de Staten verenigden deze ambten in één persoon (1619, salaris ƒ 920 plus een derde der boeten).

In 1748 werd Willem iv opperhoutvester met een plaatsvervanger en vier meesterknapen voor elk der districten.Dezen vormdensameneen J.-gerecht met wetgevende bevoegdheid en jurisdictie. De laatste Fr. verordening was van 1789. Deze werd 1795 buiten werking gesteld. Het gevolg was verwarring, vandaar een nieuwe J.-ordonnantie (1799), bijna gelijk aan die van 1789. Sedert kwamen er J.-wetten voor het hele land (1814, 1853, 1857, 1923, 1955). JACHTSOORTEN. Men onderscheidt: jagen voor de voet of zoek-J, met een (staande) hond achter het wild aan; jagen op de trek, waarbij het wild wordt opgewacht op een plaats waar het dagelijks passeert; drijf-J, met drijfhonden.

Op de klei is uiteraard het jagen voor de voet regel; ook de andere soorten J. komen in Frl. wel voor. Oud is het jagen van ‘haar met haar’ en ‘veer met veer’. Het eerste: met (lange) honden jagen, vooral op hazen, die door de honden op het gezicht worden vervolgd, werd hier vóór 1923 (toen het bij de wet verboden is) gedaan. Er was in Frl. een stoer honderas voor gefokt, onbedorven door buitenlandse import.

Het tweede, de valkejacht, is hier weinig beoefend. Vogelvangst (zie Eendenkooi, Houtsnippenvangst, Lijstervangst, WilstervaDgst) bestaat nog ten dele en heeft in Frl. een lange geschiedenis. Ten slotte is er de vangst van schadelijke roofdieren met vallen en klemmen, het uitgraven van hun holen (delven), het jagen van otters (bij de wet beschermd) en bunzings met speciaal afgerichte honden. Frl. heeft daarvoor twee goede rassen: stabij- en wetterhoun.

De beroepsjagers zijn in Frl. vrijwel verdwenen. Onder de sportjagers zijn zeer veel boeren, voor wie de J. bijv. op hazen toch weer niet uitsluitend sport is, maar ook bescherming van de landbouw, zie Pachtverhouding.

Zie: Foeke Sjoerds, Hist. Jaarboeken (1768); Groot Plakkaat en Charterboek; H. Oneïdes, Verhandeling over de Jagt (1795); Jachthandboekje voor N.-Nederland (1865); Ferf, Fr. Jachtrecht, lezing Fr. Gen. (1892).

Jachtakten. Er werden in 1954 (sedertdien is er een centrale regeling) 1325 J.-akten uitgereikt, nl. 71 voor het vangen van waterwild met netten, vijf zgn.logeer-J.-akten en 1249 akten voor alle/, behalve de valke-J. Het grootste aantal in de Stellingwerven en Lwd.: resp. 89, 83 en 85. De vogelvangst met netten geschiedt het meest in Wonseradeel,WymbritseradeelenDantumadeel(resp. 12, 8, 8). Bij de nieuwe J.-wet is het verschil in akten vervallen.