In 1501 door de Saksische hertogen ingestelde belasting, meest gebaseerd op de landrenten; bij steden en sommige grietenijen werd ook de rijkdom door handel en nering in de aanslag verdisconteerd.
De J. werd omgeslagen over de grietenijen en steden, zodat iedere grietenij of stad de belasting naar eigen inzicht kon verdelen. Na invoering van het register van de aanbreng sloeg men in vele grietenijen de J. om over de floreenplichtigen. Vrijdom van de J. genoten geestelijken en kloosters voor de goederen die zij zelf gebruikten; sedert 1515 ook de heerschappen, die de Bourgondiërs steeds trouw waren geweest, met hun meiers. In 1623 werd de J. grotendeels afgekocht, in Gaasterland en Lemsterland echter slechts voor tweederde; het resterende deel bleef tot 1775 bestaan.
Zie: J. S. Theissen, Centraal gezag en Fr. vrijheid (Leiden 1907), 44-52, 213-215; C. J. Guibal, Democratie en oligarchie (Groningen 1934), 65-68; Vr. F. xxxv (1939), 51-82.