Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

KEIZER

betekenis & definitie

Naam, later titel van het Romeinse staatshoofd, door de paus aan Karel de Grote gegeven (800), gedragen (962-1806) door een Duits vorst. Deze beschouwde Frl. tot 1648 als deel van zijn rijk.

Al dadelijk liet de K. Frl. aan de Noormannen en de Saksische graven over.

Volgens de negende keur mocht de koning als belasting de huuslaga (zie Huslotha) heffen, naar het Schoutenrecht mocht zijn goed en dat der heiligen niet verkleind worden. Hij beschermde de weduwen (14de Landrecht) en gaf wetten, waar geen ‘wilker’ tegen in mocht gaan (Haet is riucht).

Het Rudolfsboek kent de boeten geheel of gedeeltelijk aan hem toe. Een graaf vertegenwoordigde hem.Heinrich iv stelde als zodanig na Egbert II bisschop Koenraad aan (1077-89) en na hem Heinric van Nordheim. Heinrich v benoemde Hendrik van Zutphen (1107) en Lothar bisschop Burchard (1138). Friedrich I stelde een Hollands-Stichts condominium in (1165). Willem II van Holland werd zelf koning, belegerde met Fr. hulp de kroningsstad Aken en bevestigde daar het Karelsprivilegie (1248). Reinald van Gelre kreeg van Rudolf I een belening los, die de Hollandse rechten niet mocht aantasten (1290). Ludwig iv steunde weer Willem in van Holland (1314,1330); Karel iv beleende eerst Willems schoonzoon Willem van Gulik (1348), maar gebood later gehoorzaamheid aan Ludwigs zoon Albrecht van Beieren (1370).

K. Sigismund, zoon van Karel iv, deed het anders; hij verklaarde de Friezen rijksonmiddelbaar (1417), vroeg de huslotha, trachtte met hulp van de Schieringers vrede te sluiten, maar moest weldra wijken voor Jan van Beieren. De Habsburger Friedrich III steunde nauwelijks tegen Filips de Goede (1456) en Groningen (1473), maar wilde later het potestaatschap aan de stad verkopen (1479). Maximiliaan zocht 1494-95 vrede te stichten en zijn schatting te krijgen, maar droeg 1498 het bestuur op aan Albrecht van Saksen. Dit was het eind van de rijksbemoeiingen. Jancko Douwama hoopte nog op de rijksonmiddelbaarheid, maar Karel v eiste onderwerping, niet aan de K., maar aan de graaf van Holland.

Zie: D. Kalma, Skiednis fen Fryslân (1944); Emder Jahrb. xxiii (1953), 5-35.

Keizerrecht. Deze term (‘Keisers riucht’) in enkele Fr. rechtsbronnen uit de 15de eeuw speelt mee in het vraagstuk van de zgn. receptie van het Romeinse recht in Frl. Ongetwijfeld is de term vaak gebruikt voor het Romeinse recht, maar daarnaast zijn er in en buiten Frl. verschillende andere betekenissen: niet alleen voor bepaalde door de keizers van het Heilige Roomse Rijk uitgevoerde rechtsregels, maar ook voor enkele ten onrechte — aan deze keizers toegeschreven rechtsoptekeningen (bijv. de Saksenspiegel en in Frl. het Rudolfsboek) of zelfs voor ongeschreven rechtsregels (vooral het strafrecht), die men i.v.m. de keizer bracht (ook wel in het algemeen: wereldlijk recht tegenover geestelijk recht). Daarnaast kan het woord nog de betekenis hebben van keizerlijk gerecht (zo bijv. het 'keyser riocht’ in Franeker) of keizerlijke rechtspraak.

Ook het meervoud ‘keizerlijke rechten’ kan andere betekenissen hebben dan die van Romeins recht. Een clausule over het gebruik van ‘keizerlijke rechten’ werd door de Friezen ingelast bij hun onderwerping aan Albrecht van Saksen in 1498 en aan Karel v in 1524: daarbij schijnt aan de strafrechtspraak gedacht te zijn, terwijl ook verband kan hebben bestaan met de idee der zgn. rijksonmiddelbaarheid van Frl. Eerst de juristen van de 16de en 17de eeuw hebben in die clausule een wettelijke grondslag voor toepassing van het Romeinse recht in Frl. gezien.

Zie: Heidelberger Akad. d. Wiss., Phil.-hist. Klasse (1952), 1 Abh.; V.M.O.V.R. xi, nr. 1 (1954).

< >