Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

GODSOORDELEN

betekenis & definitie

(ordalia). Handelingen waardoor men in de M.E. in rechtsgeschillen de beslissing der godheid wilde afdwingen.

Het Oudfr. recht kende de volgende G.: de heetwaterproef (ketelvang); de beschuldigde moest zijn arm in een ketel kokend water steken, om er een ring of een steen uit te halen; de vuurproef: hij kreeg een in was gedrenkt hemd aan, dat daarna werd aangestoken; de ijzerproef: hij moest een gloeiend ijzer over een bepaalde afstand met zijn blote handen dragen; de ploegscharenproef: hij moest met blote voeten over een twaalftal gloeiende ploegscharen lopen.

Bij deze G. (hete ordalia) werd men gezuiverd wanneer men (meestal na een bepaalde periode) geen blaren had op de betrokken lichaamsdelen.

De koude ordalia waren: de koudwaterproef: de beschuldigde werd met armen en voeten kruiselings gebonden één of meer malen in het water geworpen, hij was gezuiverd als hij niet zonk; de kaasproef: hij moest een stukje kaas met brood doorslikken zonder zich te verslikken; het lot: voor gevallen waarin meer personen schuldig konden zijn. Deze G. worden wel de echte of eenzijdige G. genoemd, omdat ze bestaan uit handelingen van degene die zich moet reinigen.

Daarnaast spreekt men van tweezijdige of onechte G. wanneer beiden, aanklager en beklaagde, zich er aan moeten onderwerpen. Tot de laatste groep behoren o.m. de tweekamp: beide partijen lieten een zwaardvechter voor zich optreden, de uitslag van hun tweegevecht bepaalde de uitslag van de procedure; de kruisproef: beide partijen moesten met zijwaarts gestrekte armen voor een kruis staan; wie het eerst de armen liet zakken, verloor. Ook de procedure met eedhelpers acht men tegenwoordig wel een godsoordeel. De geestelijkheid had in de regel de leiding bij deze G., en heeft ze aanvankelijk bevorderd, met uitzondering van de tweekamp. In de 14de eeuw begonnen de G. echter terrein te verliezen, doordat de inquisitoire procedure opkwam. Zie: Vr.

F. rv. (1846), 269-305; Emder Jahrbuch n (1875), 49-62; Festschrift Karl v. Amira (Berlin 1908), 177-233; Estrik ix (1955); W. J. Buma, Het godsoordeel in de Oudfr. literatuur (Utrecht 1949).

< >