Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

BRONSTIJD

betekenis & definitie

(ca. 1500-800/600 v.C.). De B. ligt tussen Steen-en Ijzertijd.

Het metaal doet zijn intrede, maar steen blijft van belang. De overgangstijd heet wel steen-B. (aeneolithicum).

Voorlopig maakt de bevolking pijlspitsen, sikkels en dolken, nog meest uit de goedkope vuursteen. Later komen er fraaie bronzen voorwerpen.

Het Fr. Museum heeft een zwaard uit de Woldmeente bij Steenwijk (ca. 12001100 v.C.), een uit de Tjonger van het zgn.

Hallstatttype (ca. 900-800 v.C.) en een mooi offermes uit Appelscha (ca. 1100 v.C.). De in Frl. gevonden exemplaren tonen goed de ontwikkeling van zandtot kokerbijl.

Ook zijn enkele bronzen speerpunten aangetroffen. Weer is de dodencultus belangwekkend. De grafheuvels meestal opgebouwd uit omgekeerd gelegde heideplaggen (de heidevelden moeten sedert de vroege B. als gesloten formatie zijn opgekomen).

De doden krijgen vrijwel geen grafgiften mee.

Het onderzoek met de spade is dus extra belangrijk en moet uiterst zorgvuldig geschieden, want het graf ritueel was veelomvattend.

A. E. van Giffen onderzocht 1928 de Biesterveldheuvel bij De Knolle (maquette in Fr.

Museum). De voet van die plaggenheuvel was omgeven door een tweevoudige, dicht gestelde paalkrans, met verder aan de binnenzijde een staketsel van dicht bijeen geplaatste kleine paaltjes, wrsch. oorspr. door vlechtwerk verbonden.

Een inspringend gedeelte aan de N.W.-kant van de dubbele paalkrans wijst op een later afzonderlijk gesloten ingang tot de grafplaats. Dit inspringend deel komt overeen met een opening in het staketsel.

Deze geblokkeerde ingangen schijnen de dode van de wereld der levenden te hebben moeten afsluiten. De doden uit de vroege B. werden meestal bijgezet in met vuur uitgeholde boomkisten, in diepe grafschachten geplaatst.

Daarover werd dan de plaggenheuvel opgeworpen. Daarnaast kwam echter al vroeg de lijkverbranding in zwang; in de eerste tijd werd de as nog in lange boomkisten begraven.

Ook de lange vorm van het graf bleef voorlopig.

Deze vorm van begraven is uit de midden-B.

Daarna neemt de grootte van de lijkkuil af. De grafheuvels uit de B. werden gewoonlijk weer gebruikt voor latere bijzettingen (meestal in de rand).

Zo kan een dergelijk grafmonument uitgroeien tot de begraafplaats voor een hele groep of clan. Ook in de B. kwamen telkens nieuwe bevolkingsgroepen naar Frl.

In het laatst van de B. komt het zgn. urnenveldenvolk, dat zijn doden verbrandde. Deze mensen deden de as in urnen en zetten deze bij in een kuiltje, dat ze daarna omgaven door een kringgrep.

De aarde daaruit werd opgeworpen tot een laag heuveltje over het graf. Dergelijke kringgrep-bijzettingen vormden necropolen, de kringgrep-umenvelden.

Van Giffen heeft een mooi voorbeeld ontgraven bij Oosterwolde (1925) Deze urnenvelden uit de laatste B. komen ook in de Voorromeinse Ijzertijd (ca. 800 v.C. tot begin van onze jaartelling) voor. Bij het vroege urnenveldenaardewerk vallen eerst de gladde, gesauste vormen op, later de kartelrandige urnen van het zgn.

Harpstedter-type. zie Aardewerk (Uit de terpen).Zie: Boeles II, 44-61; Vr. F. xxi (1913), 441-465; xxix (1929), 37-60; H. Brunsting, in: Een kwart eeuw Oudheidk. Bodemonderzoek (1947), 223-254.