Encyclopedie van Friesland

Prof. Dr. J.H. Brouwer (1958)

Gepubliceerd op 22-01-2020

AARDEWERK

betekenis & definitie

Het oudste A. in Frl. vond men in het vernielde hunebed te Rijs: scherven met diepsteekversiering, en bij Langedijke: S-vormige touwen visgraatbekers, alles uit het Neolithicum (20001500 v.C.); van Fr. bevolking is dan geen sprake. In de terpen.

In de terpen is een massa A. gevonden, belangrijk voor datering en kennis der cultuur:a. PROTO-FRIES (300-50 v. C.). A. in Westergo, overeenkomend met vondsten in Nienburg a.d. Wezer, in Drente en bij Vechten (U).: gladde rand, duidelijke hals, scherpe knik naar de buik, die naar onder versmalt, bodem vlak. Soms is een gekraste lijnversiering met wit schelpgruis opgevuld. Soms rudimentair oor aan de schouder. Fraai zwart door reducerend stoken, bovenlaag uit saus van fijne klei, glanzend gepolijst. Inheems, voor huishoudelijk gebruik. Verder grof A., ruw met kartelrand, zgn. Harpstedter groep (Z.W. van Bremen), oorloos. Tot 200 n. C. in gebruik, voorloper van het oudste nationaal-Fr. A.;
b. ROMEINSE TIJD (50 V.C.-450 n.C.). Eerste import van vroeg-Romeins grijs A., resten van hoge amforen en slanke kruiken. Vooral terra sigillata in diverse vormen. Verder inheems oorloos A., ontwikkeld uit het Harpstedter, zonder draaischijf gemaakt. Dan gladrandig, van oorloos en onversierd, tot met oren en streepbanden. Ten slotte gesmoord A.., trechtervormige en voetbekers.
c. IMMIGRATIE EN EXPANSIE (450-750). Vooral Angelsaksisch A., met de hand gevormd, in vele variaties. Brits-Romeinse invloed aanwijsbaar, gevonden in grafvelden om de Middelzee; veelal versierd: touwlijsten, groeven, hakenkruisen, stempelindrukken; gebruiks-zl., vaak gevonden als urn, vol menselijke resten. Verder geïmporteerd dubbelkonisch Merovingisch A., vaak o.a. met radstempel versierd, dikwijls rood. Ten slotte autochtone bolpotten (zie Angelsaksische invasie).
d. GROOT- EN MIDDEN-FRL. (750-1000). Uit de 8ste en 9de eeuw is er A. genoemd naar Badorf bij Keulen: lichtgele kannen met een oor en lensvormige bodem, versierd met rolstempel (enkele of dubbele banden met kwadraatpunten of driehoekjes); ook amforen met bovenaan plastisch opgelegde banden; dan wijnflessen, die in een

kuiltje konden staan. Dit A. kwam via Dorestad en Midden-Frl. naar Scandinavië (zie comp.). Van 900-13de eeuw kwam het A., geheten naar Pingsdorf (ook bij Keulen); de bodem heeft een uitgeknepen standring, rood-violet-bruine streepversiering op de schouder. Van deze typen ook veel nabootsingen. Uit de 10de eeuw inheems A. (bol-, kookpotten), geleidelijk overgaand in middeleeuws A.

Middeleeuwen. De Friezen verwerken de vormen van Badorf en Pingsdorf zelfstandig, terwijl ook nieuwe, zij ’t primitieve, vormen optreden. Dit A. kwam blauwgrijs uit de eenvoudige ovens of open vuren, waarin de wand veel roet opnam. Bolpotten, steelpannen, later (12de eeuw) kannen uit grijze aarde. Als de stooktechniek beter wordt (14de eeuw) komt er rood A., en loodglazuur. Loodglazuur bestaat uit loodoxyde; het is doorzichtig en maakt poreus A. waterdicht. Eerst glazuurde men alleen de binnenkant, later 't hele voorwerp. Er zijn nde-eeuwse potten van Klaarkamp, zeer verzorgd, maar nog niet geheel geglazuurd.

Na 1500. Uit de 16de eeuw is in 1916 veel te voorschijn gekomen bij ’t graven van de Jachthaven te Lwd. Verschillende soorten versiering:

a. met een trechtertje (zgn. ringeloor) aangebrachte vloeibare lichte klei of pijpaarde;
b. opgelegde, vooraf gemodelleerde figuren;
c. bedekking met een dun kleilaagje (engobe), waarin men kraste (sgraffito). Vooral
a. en c. Soms is het A. gedateerd, zo de jaartallen 1573 en 1582 geflankeerd door vogels, omgeven door bladeren en andere figuren, soms adelaar of haan, ook Christoforus. Ook werden de technieken wel gecombineerd. Koperoxyde, dat groen geeft, kwam veel voor. Het loodglazuur hield lang stand. Lwd., Lemmer, Sneek, Workum leverden dit A. Soms ook versiering met kerfsnee en bont glazuur, vroeger uit Lemmer, nu uit Workum. Tinglazuur uit tinoxyde bracht vooruitgang: het is niet doorzichtig en er kan op geschilderd worden. De techniek kwam uit Spanje; via Majorca (vandaar majolica) en Italië uit-

gevoerd, bracht dit A. het tinglazuur via Antwerpen naar N. Nederland.

Ca. 1600 vinden we de glei- of plateelbakkers o.a. in Middelburg, Haarlem, Amsterdam, Rotterdam, Delft, ook in Frl. Het produkt heet N.-Nederlands majolica: tegels en schotels, op welker achterzijde grauw, soms groenig loodglazuur. Wat van de vele scherven in de Jachthaven van deze majolica in Frl. gemaakt is, weten wij niet. Wel woonden ca. 1600 in Harlingen de gleibakkers Steefen Geertsen de Olde, Witse Alkema, Claes Aerntsz, Hendrick Dircks, in Lwd. wrsch. 1615-21 Simon Toenis van de Pijpe van Delft, die 1621 naar Harlingen gaat. Pas na 1650 onderscheiden we de centra: Harlingen met vele, Makkum met twee, Bolsward met één bedrijf. HARLINGEN.

a. De reeds voor 1667 bestaande tegel- en plateelbakkerij aan de Zoutsloot, 1687 eigenaar Sybrand Feytema. De Feytema’s breiden de zaak uit, die 1781 door huwelijk aan Frans Tjallingii komt. Tot de opheffing in 1910 in diens familie;
b. buiten de Kerkpoort ten Z. van Harlingen het bedrijf dat de atlas van Schotanus (1698) geeft. 1672 eigenaar Theunis Clasen, later zijn zoon P. Sybeda, med. doctor; 1756 Joh. Spannenburg, die de zaak tot bloei brengt, er wordt dan f 16 000 voor geboden, maar in 1774 brengt ze ƒ 1794 op. De tijd werd slecht voor de plateelbakkers. 1789 doet Spannenburg de zaak over aan zijn schoonzoon Jacob Tjallingii. In 1850 komt ze aan de familie Hulst, laatste eigenaars;
c. het bedrijf in de Raamstraat, reeds 1670 bekend. In 1684 eigenaar Pyter Pytterse Grauda, van wie recepten en sponsen bewaard zijn. In 1813 koopt F. Tjallingii de zaak; hij had met Sicco Rienstra en twee anderen land onder Midlum om klei te kunnen graven voor hun fabrieken. In 1813 was F. Tjallingii daarvan alleen eigenaar. De Tjallingii’s komen duidelijk naar voren in de plateelbakkerswereld van Harlingen.

MAKKUM. Twee bedrijven. Dat van de Kingma’s werd 1835 verkocht en gesloopt. Het andere is de bekende, nog volop werkende plateel- en tegelbakkerij van de Tichelaars, wrsch. 1675 of ’76 gesticht door Freerk Jans, in 1705 opgevolgd door zijn zoon Yme Freerks Tichelaar, die de zaak vooruitbracht. De familie Tichelaar had ook nevenbedrijven, een estrik- en dakpannenfabriek, thans alle opgenomen in de N.V. Tichelaar en de Vries Kleiwarenfabrieken.

BOLSWARD. Plateelbakkerij buiten de Sandster poort. Hier is het tegeltableau, thans in het Rijksmuseum, van. Het geeft naast het jaartal 1737 en namen en wapens der eigenaars (Joh. Tichelaar, Hero de Jager, Jan Steensma, Wybe Steensma) een beeld van het bedrijf. Majolica uit de Fr. bakkerijen is te onderscheiden van het Hollandse (Delft). Het Fr. tinglazuur is doffer, er wordt o.a. kobaltblauw gebruikt, de stijl is minder verfijnd, de versiering kent vrijwel geen Chinese of Japanse motieven, er is voorkeur voor opschriften op grote schotels, voor jaartallen, meer volkskunstig dus.

Hoofdprodukt waren tegels en ‘schotelgoed’, schotels in diverse maten, voor met beschilderd tinglazuur, achter met loodglazuur. Ze werden gebakken, samen met de tegels, niet door ‘kokers’ (vuurvaste aarden omhulsels) tegen stof beschermd; ze stonden nl. met de versierde kant naar onder in de oven, op elkaar, gescheiden door ‘proenen’ of driepootjes, ’t Bovenste, beschermende exemplaar was rauw, ongeglazuurd. Siervoorwerpen, geheel met tinglazuur behandeld, werden wel in kokers gebakken.

De tegelproduktie is groot geweest. Tegels dienden voor wandversiering, zelfstandig, als tableau (schip, bijbels verhaal, paard, koe, vogel in kooi). Bekende plateelschilders waren Adam Sybel (Workumer kamer in Fr. Museum), Pais Karsten (schoorsteenstuk in Dokkumer burgemeesterskamer, 1773). Ook veel export: Fr. tegels langs de hele Waddenkust tot in Denemarken, zie Haardtegels.

Het Fr. A. is pas laat door de officiële wetenschap erkend: de roem van Delft overheerst. Pas in 1918 verscheen een officiële catalogus. Handelaars en verzamelaren spraken toen al lang van ‘Makkums’. Hedendaagse toestand. In de fabriek van Tichelaar volgt men nog steeds de oude methoden; er werken 160 personen. In Workum bakt R.

F. de Boer nog het eenvoudige gebruiksgoed in effen groen of bruin, versierd in ringeloortechniek. Verdere pottenbakkers zijn: Aurora (Workum), Van der Graft (Dronrijp), P. Dijkstra (Haren), Dirk Hofstra (Makkum). Economisch. De bedrijfsklasse A., glas, kalk, steen, is in Frl. klein, en omvat vooral bedrijven die cementwaar, dakpannen, schelpkalk, baksteen en fijn A. vervaardigen. Juist met baksteen en fijn A. ligt Frl. onder het gemiddelde. De hele groep omvatte in 1950 73 vestigingen met 921 personen (19 vrouwen). Van 1930-50 nam dit aantal in Frl. toe met 13 pct., in Nederl. met 22 pct. zie Baksteenfabrieken, Cementwarenfabrieken, Gele steen, Schelpkalkbranderijen.

w., A.

Zie: N. Ottema in Vr. F. XXVI (1918), 63-102;XXVII (1924). 18-76, 352-368; XXXI (1932),41-69; Oude Kunst (1918) 231-241, 255-264; Oud Holland 42 (1925), 237-262; N. Ottema, Het kunstambacht en de volkskunst in Friesland (Amsterdam 1942); Elis. Neurclenburg, Delftsck A. (Amsterdam 1943); J.

G. N. Renaud, Oude Ambachtskunst (Amsterdam 1943); Historia 13 (1948), 49-55, 14 (1949),

199-205; Tentoonst. Nederl. A. 1500-1800 (Gem. Museum Den Haag 1949) metlitt.; P. C. J. A. Boeles, Friesland tot de nde eeuw (Den Haag 1951).