Amandelen (Amygdalus communis) zijn de steenvruchten van een pruimensoort. Waarschijnlijk is deze boomsoort afkomstig uit Perzië en wordt nu rond de Middellandsche Zee aangetroffen. Er bestaat een zoete en een bittere variëteit. In Zuid-Frankrijk en Italië worden zoete amandelen veel geteeld. Tegenwoordig levert ook Californië groote hoeveelheden. Van de handelssoorten zijn de Spaansche soorten de beste, terwijl de Perzische minder van kwaliteit zijn.
Amandelen worden als zoodanig als noot gegeten en hebben een behoorlijke voedingswaarde. Gemalen amandelen worden voor het bereiden van vele lekkernijen gebruikt. Behalve voor de directe consumptie kan uit de amandelen olie gewonnen worden. Hiervoor worden vooral de minder smakelijke bittere soorten gebruikt.
Amandelen bevatten een zeer eigenaardige stof, het zg. amygdaline, een verbinding die bij ontleding blauwzuur afscheidt. Vanwege deze stof is het eten van groote hoeveelheden amandelen gevaarlijk. Blauwzuur is nl. een zwaar gif.
Samenstelling: eiwit 21%; vet 55%; koolhydraten 14,3%; ruwvezel 3%; aschbestanddeelen 2%; water 4,8 %. Van de geheele noot is 55% eetbaar.
Het eiwit van deze noot is bijzonder rijk aan glutaminzuur (23,1%) en arginine (11,8%). Het vet bevat 77% oleïnezuur, 20% linolzuur en 3% palmitinezuur.