Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Pacht

betekenis & definitie

is huur van land, met of zonder opstal. In het algemeen dus voorkomend waar grondeigendom niet met bedrijf samenvalt.

Van de voor landbouw in gebruik zijnde gronden waren in Denemarken (1919) 5,6 %, in Duitschland (1925) 12,4 %, in Zwitserland (1910) 19,8%, in Ned. (1921) 48,1 %, in België (1910) 54,2 % en in Groot Brittannië (1919) 88,0 % verpacht.Sociaal-economisch is P. van belang waar deze de grondeigenaars in staat stelt een bijzondere politieke of militaire taak te vervullen (een nog lang voortlevende rest van feodalisme); in de meer ontwikkelde verkeerseconomie schept deze de mogelijkheid van grondbezit voor verschillende lichamen (staat, gemeenten, kerk, fondsen, enz.) die niet zelf tot bedrijfsvoering in staat zijn, terwijl minder bemiddelden in staat worden gesteld hun kracht als zelfstandige landbouwers te ontplooien (C. v. Dietze, Pacht, W. d. V.). De P. is een zuiver op eigendom berustend inkomen en als zoodanig een belasting van het landbouwbedrijf, zij het ook dat een scheiding tusschen P.-bedrijf en eigendom daar waar hypotheekschuld op het laatste drukt slechts formeel is. In het eene geval heeft een belasting plaats ten bate van het grondkapitaal, in het andere ten bate van het geldkapitaal. De persoonlijke verhouding tusschen verpachter en pachter gaat bij toenemend absenteïsme (zie: Grondbezit) veelal verloren.

P. wordt aangegaan voor een bepaalde of onbepaalde tijd (met wederzij dsch recht van opzegging) tegen een bepaalde geldsom (tijd-P.) of tegen een bepaald deel van de opbrengst (deelP., half-P., enz.). In het laatste geval worden door den eigenaar vaak ook arbeidsmiddelen, zaadgoed, enz. verstrekt en ontstaat in vele gevallen in werkelijkheid een arbeidsverhouding welke door het P.contract is vertroebeld. Speciaal in Amerika heeft deze vorm van P. (share croppers) aanleiding gegeven tot scherpe uitbuiting van geheel bezitlooze en daardoor aan den grondeigenaar overgeleverde pachtboeren. Na opheffing van de slavernij was deze deel-P. het middel om de voorheen met slavenarbeid bedreven katoencultuur winstgevend te houden. In de zuidelijke staten waren in 1930 meer dan vier tienden van de pachters (één derde van de blanken en meer dan de helft van de negers) share croppers. Velen verbouwen uitsluitend katoen en hebben zelf geen tuin, kippen of eenige directe basis van levensonderhoud. De kinderarbeid heeft hier een groote omvang: meer dan één derde van de kinderen van 6 of 7 jaar, drievierden van 6-16 jaar verrichten arbeid (E.S.S. Farm tenancy, Cotton).

Bij Arbeids-P. wordt de P. in de vorm van arbeid op de grond van den verpachter betaald.

Erf-P. ←r heeft vooral ook beteekenis gekregen voor de stedelijke grondpolitiek. Evenals in vele andere landen zijn ook in Ned. maatregelen genomen om den pachter een grootere zekerheid te bieden wat betreft de duur en voortzetting van de P., hem te beschermen tegen een overmatige P.-som en hem vergoeding te verzekeren voor door hem aangebrachte verbeteringen. (Bij ontstentenis hiervan kan de verpachter misbruik maken van de hierdoor gestegen waarde van zijn eigendom door verhooging van de pachtsom of opzegging, wat omgekeerd weer aanleiding geeft tot roofbouw door den pachter). Uitvoering van deze regeling volgens de Pachtwet 1937 ligt in handen van de Pachtkamer van het kantongerecht. Vooruitloopende op deze wet was reeds door middel van de Crisispachtwet 1932 de mogelijkheid voor pachters geopend om bij uitspraak van de Kamers van Crisispachtzaken vermindering van pachtsom te verkrijgen. Een mogelijkheid om het risico van het bedrijf gedeeltelijk ook door den verpachter te doen dragen zonder dezen van de ijver en vakkennis van den pachter afhankelijk te maken, is de glijdende P.schaal, volgens welke de hoogte van de P.-som verband houdt met de marktprijs van de voornaamste door den pachter voortgebrachte producten. Deze vorm van P. is o.a. ook toegepast bij verpachting van hoeven in de nieuwe Zuiderzeepolders (A.

F. Kamp, Zuiderzeeland).