Economische encyclopedie

D.C. van der Poel (1940)

Gepubliceerd op 21-01-2020

Landbouw

betekenis & definitie

Waartoe in de ruimste beteekenis behooren akkerbouw, veeteelt en tuinbouw, heeft maatschappelijk en persoonlijk groote beteekenis, zoowel als meest directe grondslag van het levensonderhoud (voedsel en gedeeltelijk ook kleeding) en als bron van inkomsten. Waar een gemengd bedrijf bestaat, biedt de L. de daarin werkzame personen voor een belangrijk deel direct de middelen tot hun levensonderhoud en maakt hen daardoor althans wat betreft de primaire grondslag van hun bestaan in meer of minder sterke mate onafhankelijk van wisselende conjunctuur.

Waar het bedrijf zich sterk heeft gespecialiseerd gaat deze onafhankelijkheid grootendeels of geheel verloren en worden ook de in de L. werkzame personen wat betreft hun primaire levensonderhoud van de afzet van de producten afhankelijk (vgl. de nood van de Amerikaansche farmers als gevolg van de door de crisis gedaalde graan- en katoenprijzen).Waar het bedrijf zich in een overwegende landbouwstaat bovendien in sterke mate heeft gespecialiseerd tot monocultuur (graan, katoen, koffie, enz.) wordt het betreffende land als agrarisch exportland in zijn geheel sterk van de afzet van het betreffende product en daarmede van de internationale conjunctuur afhankelijk.

De voordeelen van een ver doorgevoerde, op vrijhandel gebaseerde, internationale arbeidsverdeeling kunnen daardoor, zoolang deze niet volkomen is gestabiliseerd, in hun tegendeel omslaan. Reagrarisatie in de tijdelijk overwegende industrielanden, als gevolg van een tendens naar toenemende autarkie, zal ook de agrarische exportlanden in de richting van een meer gedifferentiëerde economie dwingen. De in verband hiermede zich voltrekkende wijziging deed zich reeds voor de crisis van 1929 in Ned. gevoelen:

Uitvoer slachtvee 1913 40.614 st.

1929 12.710 „

Uitvoer melk en fokvee 1913 18.892 „

1929 23.165 „

De L. is, vooral wat betreft de akkerbouw en veeteelt, tenopzichte van de industrie extensief, terwijl in verband met de zgn. wet van de afnemende bodemopbrengst (zie: Optimum) aan intensiveering nauwere grenzen dan bij de industrie zijn gesteld. Waar de mogelijkheden voor het sterk extensieve machinale grootbedrijf (graanbouw in Amerika en de U.S.S.R.) niet aanwezig zijn, is bij voldoende arbeidskracht een tendens in de richting van de meer intensieve fijnere cultures van de tuinbouw waar te nemen. Terwijl in Ned. tusschen 1833 en 1932 het bouwland slechts van 756.949 tot 864.852 ha en het blijvend grasland van 1.093.148 tot 1.325.304 ha toenam, vermeerderde in de zelfde tijd de grond in gebruik voor tuinbouw en ooftbouw van 45.884 tot 118.708 ha, waarbij de soortkeus van de producten voor een groot deel door de export werd bepaald.

De in vele gevallen relatief geringe belooning van kapitaal en arbeid in de L. als gevolg van goedkoopere invoer uit overzeesche agrarische exportlanden heeft, waar intensiveering en rationaliseering niet mogelijk zijn, veelal geleid tot klein- en middel-bedrijf met eigen krachten. In tegenstelling met andere gebieden van economische activiteit is daardoor hier een economische basis voor groote gezinnen en een zelfstandig bestaan aanwezig. Daarbij heeft o.a. ook in Ned. een sterke coöperatieve samenwerking (zie: Coöperatie) bjj de verwerking der producten (zuivel), aanschaffing van productiemiddelen, afzet (veiling) en verschaffing van bedrijfskapitaal (zie: Boerenleenbanken) plaats gevonden. In de U.S.S.R. heeft op de grondslag van het gemeenschappelijk grondbezit de Kolchos (zie: Artel) een combinatie van de voordeelen van zelfstandig kleinbedrijf met die van het machinale grootbedrijf mogelijk gemaakt.

De relatief geringe belooning van de L. heeft, vooral waar de industriëele ontwikkeling grootere kansen bood, geleid tot sterke landvlucht, die tot gebrek aan arbeidskrachten voor de L. en in sommige landen (o.a. Frankrijk) zelfs tot ontvolking van het platteland heeft geleid en tot allerlei maatregelen in het belang van de L. en van een stabiele boeren- en landarbeidersbevolking (landarbeidersvraagstuk zie: Grondbezit) aanleiding heeft gegeven.

De landbouwpolitiek in de meeste landen gaat uit van het groote belang van de L. als basis van levensmiddelenvoorziening en van een zelfstandige boerenstand als stabiliseerende sociale en politieke factor. Steun van staatswege kan in de eerste plaats worden verstrekt door beschermende invoerrechten op L.-producten, die echter onherroepelijk als gevolg van het teniet doen van de voordeelen der internationale arbeidsverdeeling de kosten van het levensonderhoud doen stijgen en daardoor in tegenspraak komen met de belangen der industrie in de eerste plaats der exportindustrie die lage kosten van het levensonderhoud voor de arbeiders als mogelijkheid voor lage loonen wenscht. Hier bestaat een directe belangentegenstelling tusschen het industriëele kapitaal en het grootgrondbezit (grondkapitaal). Daarnaast ontstaat bij protectie een tegenstelling binnen het gebied van de L. in verband met het belang van de veeteelt bij de invoer van goedkoope voedergranen, enz., waarop deze bijv. in Ned. voor een deel is gebaseerd. Van belang is hierbij natuurlijk ook de vraag van het grondbezit en de schuld der boeren, m.a.w. in welke mate het grond-kapitaal via pacht en het geld-kapitaal via hypotheekrente een aandeel in de opbrengst van de L. toekomt. Steun aan de L. kan ook worden verleend door productiepremies en garantieprijzen, waarvan de kosten via de belasting op het meer gegoede deel van de bevolking kunnen worden afgewenteld, door grondverbetering en ruilverkaveling, vergemakkelijking van het crediet (zie: Boerenleenbank), bevordering van coöperatie en voorlichting door landbouwconsulenten, landbouwonderwijs en proefstations (research- en controlewerk). Ook vallen binnen het kader van de L.-politiek bijzondere maatregelen ter bescherming van het L.-bedrijf als eigendom (zie: Erfrecht; voorkoming van onredelijke executies zie:Hypotheek) of als pachtbedrijf (zie: Pacht).

In Duitschland zijn door de Nat. Soc. regeering een reeks samenhangende maatregelen tot bescherming en bevordering van de L. genomen. In de eerste plaats behoort hiertoe de instandhouding van het bedrijf bij vererving (Erbhof zie: Erfrecht) en de instelling van de Reichsnährstand, waarbij de L. in samenhang met de verwerking en verdeeling van de L.-producten losgemaakt wordt van de kapitalistische markt en in het kader van de nationale economie en het streven naar een zoo groot mogelijke autarkie een regulatie van productie en prijzen tot stand wordt gebracht.

De crisis van 1929 heeft de L. internationaal sterk getroffen, in de eerste plaats de agrarische exportlanden. In Ned. waren de gevolgen van de crisis (de prijzen van de akkerbouwproducten en groenten daalden in 1932 bij toenemende voorraad stapelgroenten (kool) tot een minimum van 40 % tenopzichte van het gern. 1924/29 = 100, de totale exportwaarde bedroeg in 1935 minder dan één derde van 1928) aanleiding tot een reeks maatregelen van steun: garantieprijzen, toeslagen contingenteering en restricties en vernietiging op groote schaal van tuinbouwproducten die op de veiling geen minimumprijs opbrachten. De garantieprijs voor tarwe had een belangrijke structuurwijziging tengevolge door toeneming van de bebouwde oppervlakte van 55.000 ha in 1925/29 tot 154.000 ha in 1936, een verschuiving naar een bij uitstek extensieve cultuur, die de invloed van de crisis op de arbeidsmarkt nog verscherpte.

In Ned. werkten in 1930:

in de industrie 1.235.912 personen in handel en verkeer 695.455 ,, (excl. bankwezen)

in de landbouw 639.026 ,, Gecultiveerde gronden in Ned. 1938:

Bouwland 929.894 ha Blijvend grasland 1.336.459 „ Tuinb. en ooftteelt 82.193 „ Boom-, bloemkweekerijen 11.852 „ Bosch 258.482 „ Totaal 2.618.880 ha Sterkte van de veestapel in Ned. 1939:

Paarden 322.152 Runderen 2.817.314 Schapen 689.501 Varkens 1.553.413 Hoenders 32.804.504 Benden 1.021.671 Grootte der L.-bedrijven in Ned. 1929:

Tot 1 ha 838.883

1-5 „ 194.914
5-10 „ 56.311
10-20 „ 27.882
20-50 ,, 10.666
50-100 ,, 2.026
100 en meer ,, 464

(Cijfers C.B.S.)

Ter internationale bevordering der belangen van de L. is in 1905 te Rome het Internationale Landbouw Instituut opgericht, waaraan de meeste landen deelnemen. Het instituut verzamelt, bewerkt en publiceert statistieken en berichten betreffende de L. in de meest uitgebreide zin, en is werkzaam aan het tot stand brengen van internationale overeenkomsten ter bevordering van de gemeenschappelijke belangen der landbouwers. Publicaties: Annuaire int. de statistique agricole; Annuaire législative; maandel. publ. betreffende landbouweconomische vraagstukken en statistiek.

Stat.: Verslag over den landbouw in Ned. (jaarl.).

Lit.: versch. onderdeelen in het H. d. S. en W. d. V. onder: agrarisch en Landwirtschaft met uitv. lit.; G. d. S. VIT .Landund Forstwirtsch. Produktion; P.

A. Diepenhorst, Onze Landbouw Eigendom en Pacht, 1932; Verslag over den landbouw in Ned., Directie v. d. Landbouw, (jaarl.) ; 1'Agriculture aux Pays-Bas, Directie v. d. Landbouw 1937; La cri8e agricole, S.d.N. 1931.