Toen de populariteit van de Schotse en de Canadese whisky in het begin van de jaren ’60 in de Verenigde Staten sterk toenam, kregen de Amerikaanse distillateurs het idee om een lichter type whiskey te produceren, hetgeen echter onmogelijk bleek, aangezien het alcoholgehalte van de Amerikaanse whiskey tijdens de distillatie onder controle van de federale regering valt. Volgens de federale wetten moesten de Amerikaanse whiskey’s, zoals de Bourbon en de Rye Whiskey, worden gedistilleerd tot onder de 160° → proof, oftewel niet boven een alcoholgehalte van 80°.
Hoe lager het alcoholgehalte, des te meer er van de whiskeysmaak behouden blijft. Om een ‘Light Whiskey’ te maken zouden de Amerikaanse firma’s dus tot boven de 160° ‘proof hebben moeten distilleren. Eenmaal tot 20° gedistilleerd blijft er van de whiskey niet veel anders over dan een volkomen smaakloze graanalcohol die te vergelijken is met Wodka.Maar de federale regering dwarsboomde de produktie van deze whiskey opnieuw door te bepalen dat alle in Amerika gemaakte whiskey (behalve de Corn Whiskey) voortaan moest rijpen op nieuwe, van gekooid eikehout gemaakte vaten.
Deze wetten werden ten slotte in 1967 herzien, waarbij de Light Whiskey werd omschreven als ‘een in de Verenigde Staten op of na 26 januari 1968 geproduceerde graanalcohol, gedistilleerd tot boven de 160° en onder de 190° ‘proof, gerijpt op reeds gebruikte vaten van gekooid hout of op nieuwe vaten van eikehout waarvan de duigen niet zijn gekooid’. Voorts ‘dat als de Light Whiskey wordt vermengd met minder dan 20% zuivere whiskey van een bepaald distillatie-niveau, het mengsel de benaming Blended Light Whiskey of Light Whiskey - A Blend, zal krijgen’. De tot dusver geproduceerde Light Whiskey’s hebben dat stadium echter nog niet bereikt.