Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Tafel

betekenis & definitie

In de Oostersche landen vindt men in de gewone huizen geen tafels en stoelen, in de Israëlietische huizen ontbraken ze niet (2 Kon. 4 : 10, vgl. Richt. 1 : 7).

Het meest wordt van tafels gesproken bij de maaltijden (zie art.). De uitdrukking „aan tafel aanzitten (aanliggen)” beteekent den maaltijd nuttigen.

Het aanzitten aan tafel veronderstelt een zekere gemeenschap des geestes (Luc. 5 : 29, vgl. 15 : 2). De tafel wordt in de Heilige Schrift voorgesteld als de verzamelplaats van het huisgezin (Ps. 128 : 3), als het bewijs van welstand (Job 36 : 16; Jes. 21 : 5).

Voor de goddeloozen wordt de tafel vaak een valstrik (Ps. 69 : 23). „Een tafel toerichten” beteekent „verzorgen met spijzen” (Ps. 78 : 19). In geestelijken zin wil het zeggen: „genadegaven verleenen” (Ps. 23 : 5).

De „tafel des Heeren” is een uitdrukking, die beteekent „avondmaal des Heeren”. Daar geeft de verheerlijkte Heiland zich te genieten onder de teekenen van brood en wijn. „Aanzitten aan de tafel in het Rijk Gods” beteekent: zaligheid smaken (Luc. 12 : 29, vgl. 14 : 15; 22 : 30). „De tafelen bedienen” wil zeggen (Hand. 2 : 6) het verzorgen der armen in de gemeente door de diakenen.

Biichner zegt van de oneigenlijke beteekenis van het woord tafel het volgende: „de barmhartige God bereidt ons drie tafelen: de tafel tot onze lichamelijke voeding, Hij verzadigt alles, wat leeft, met welgevallen; de tafel der geestelijke genade, door het heilig predikambt laat Hij ons het manna van het liefelijk Evangelie, met al de schatten, die Christus ons verworven heeft, voorzetten en door het heilig avondmaal mogen wij de genade van Jezus Christus proeven en smaken door het geloof; en eindelijk de tafel der hemelsche vreugde, waar wij met het hemelsche manna verzadigd en met den stroom des levenden waters eeuwig verkwikt worden”.