Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Summus episcopus

betekenis & definitie

duidt in de Luthersche landen den landsheer als opperste bisschop in de kerk aan. Zoo het heette waren met de reformatie de rechten der Roomsche bisschoppen op de Evangelische landsheeren overgegaan.

Bij Luther zelf was het nog slechts een practische noodtoestand. De landsheer was als membrum praecipuum ecclesiae d.i. als voornaamste lid der kerk verplicht als defensor fideï of verdediger des geloofs op te treden.

Maar in de 17e eeuw werd het historisch en wetenschappelijk verdedigd in drie stelsels, nl. het episcopale, territoriale en collegiale stelsel. Volgens het episcopale stelsel, van de gebr.

Stephani, Reinkingk, Gerhard, Carpzovius regeert de landsvorst in kwaliteit van opperste bisschop over de kerk en maakt hij zijn macht als landsvorst daaraan dienstbaar. Volgens het territoriale stelsel van Chr.

Pufendorf, Chr. Thomasius en J.

H. Böhmer, regeert hij de kerk in zijn kwaliteit van landsvorst als een onderdeel zijner staatkundige macht.

En volgens het collegiale stelsel van Pfaff, G.

L.

Böhmer regelt de kerk als een vrije vereeniging in den staat haar eigen zaken en komt aan den landsheer alleen het historisch recht van toezicht en verder alleen wat bij verdrag aan hem wordt overgedragen toe. Met de revolutie in 1918 is wel het landsheerlijk gezag der overheid in de Duitsche landskerken vervallen, maar het jus circa sacra d. i. het recht van toezicht heeft de regeering aan zich behouden, zoodat de verhouding van kerk en staat in het wezen der zaak weinig veranderd is.

Zie Dr H. Bouwman, Gereformeerd Kerkrecht I, blzz. 210—225.

Dr J. Th. de Visser, Kerk en Staat I, blzz. 246—328.

< >