Christelijke encyclopedie

F.W. Grosheide (1926)

Gepubliceerd op 29-12-2019

Sport

betekenis & definitie

Engelsch woord, waarvan de oorspronkelijke beteekenis verwant is aan spel en scherts. Het duidt aan, alle vermaak en uitspanning in de openlucht, die vaardigheid en kracht vordert en bevordert.

Spel en sport zijn wezenlijk onderscheiden, wijl het spel niet, sport daarentegen altijd een bepaald doel heeft, waarop zij zich concentreert. Daardoor biedt het spel ruimer gelegenheid tot vrije ontplooiing van kracht en der persoonlijkheid dan de sport.

Gymnastiek draagt in onderscheiding van sport een meer persoonlijk karakter. Gymnastische oefening versterkt, verfraait het lichaam en verfrischt den geest.

Sport heeft meestal een prestatiedoel tegenover den mededinger.Het oude ridderideaal der middeleeuwen, dat meer een militaire bedoeling had, werd in de 17e en 18e eeuw verburgerlijkt. Gutsmuths schreef het eerste nieuwe werk over de gymnastiek. In ons land deed Het Nut van het Algemeen de gymnastiek bij het volk ingang vinden. Door de wet-De Visser werd zij voor alle scholen verplichtend gesteld. Sedert korten tijd is in Amsterdam de academie voor lichamelijke opvoeding gesticht, welke in zoo breed mogelijken zin de toepassing wil zijn van het oude „mens sana in corpere sano”, een gezonde geest in een gezond lichaam.

De ontwikkeling der lichamelijke opvoeding heeft twee perioden: de compensatieve en de competitieve. De eerste reageert tegen het eenzijdig intellectualisme, waarbij het verstand en het gemoed al te veel ontvangen, maar het lichaam te kort komt. De tweede streeft naar algemeene vaardigheid en handigheid. Zoo trad de sport naast de gymnastiek met een eigen functie op en is in de laatste decenniën een sportief instinct opgekomen, waardoor de sport zich steeds meer baan brak en ook in Christelijke kringen een plaats heeft ingenomen.

Aanvankelijk stelde het Christelijk volksdeel er zich heftig tegen. Want de eerste beoefenaars der sport kwamen voort uit een ongeloovige omgeving. Ook werd van het begin af de Zondag als de sportdag bij uitnemendheid gehouden. De sport staat tegenwoordig in het brandpunt der belangstelling. Het geldt hier een diep ingrijpend vraagstuk, dat niet alleen een ethische, ook een sociale en hygiënische zijde heeft. Er is een sportvergoding, die tot zulk een suggestieve verhitting is geworden, dat zelfs vrijzinnige bladen protesten bevatten tegen der „dwazen spel”.

Daartegenover staat de sportverguizing, die haar minacht en veroordeelt. Negeeren mogen wij de sport niet, wijl in lichamelijke oefening inderdaad veel goeds is. Zij komt niet alleen het lichaam, ook den geest en de vorming van het karakter ten goede. Met een eenvoudig beroep op een of anderen tekst (1 Timoth. 4 : 8) haar voorbijgaan, is onmogelijk.

De sportvergoding is een uiting van de eenzijdige natuurverheerlijking onzes tijds, die het lichamelijke en stoffelijke op den voorgrond dringt en den mensch naar zijn innerlijk wezen te kort doet. Wij behooren tegen deze uit het heidensche beginsel opkomende sportwoede zoo beslist mogelijk positie te kiezen. Zij maakt, wat slechts middel zijn mag tot doel; wat uitspanning zijn moest tot inspanning, die tot overspanning leidt, dikwijls met de noodlottigste gevolgen. Zij vraagt tijd en kracht der jeugd voor een hol ideaal; voert tot schromelijke ontheiliging van den dag des Heeren; werkt mede om de jeugd aan de kerk en het gezinsleven te ontvreemden; en brengt in de sfeer van menschenvereering en heldencultus. Helden van een dag en voor een dag.

Rechtmatige veroordeeling mag echter niet reageeren in sportverguizing. Ook deze is tégen de Heilige Schrift, die toch zooveel over het lichaam spreekt en steeds tot lichaamsverzorging opwekt (1 Cor. 6 : 13 en 19a; 1 Cor. 9 : 27). Inplaats van de lichamelijke oefening te minachten, moeten wij veeleer erkennen, dat onder ons in het algemeen veel te weinig aandacht is gewijd aan den plicht om de gaven en krachten des lichaams tot volle ontwikkeling te brengen. Het komt hier er op aan, dat wij, wars van eenzijdigheid, die het lichaam óf te veel öf te weinig op den voorgrond plaatst, de rechte sportwaardeering bij het licht van Gods Woord zoeken. Sport houdt nauw verband met den aard van het leven, als een vormscheppende, zich naar buiten openbarende bewegingsdrang, waarvan rythmus het grondbeginsel is. Maathouden.

Hier nu staat de sportjacht door haar ontaarding en overdrijving in schromelijke overtreding. Het leven kenmerkt zich voorts door gemeenschapszin. De leden van ons lichaam hebben eikaars hulp en medewerking noodig. Goede sport oefent er in, als deel zich naar het geheel te schikken, in krachtige samenwerking zich mede dienstbaar te stellen aan het belang van het organisme. Zij prikkelt en scherpt om wat bereikbaar is, ook te verwerkelijken. De Bijbel is vijandig aan alle slapheid en traagheid.

Altijd wekt de Schrift op tot mannelijke kloekmoedigheid in de betooning van kracht van wil en kracht van actie. Goede en goed geleide sport — op deze beide komt het echter aan — kweekt een gezond en sterk geslacht, hardt het lichaam en maakt het lenig. Er schuilen in de sport fundamenteele geestelijke waarden. Zorg voor het lichaam is een belangrijk deel der opvoeding van den geest. De mensch is met ziel en lichaam beeld Gods. Naar ziel en lichaam behoort de christen den Zaligmaker toe.

Het is daarom dure plicht, óók ons lichaam in den dienst des Heeren te stellen. Niet gebrekkig en hinkend, maar met volle en frissche kracht.

De scheidingslijn ligt in dezen niet hier: dat de christen het lichaam veronachtzaamt, en dat de wereld er de uiterste zorg aan besteedt. Maar hierin ligt het criterium, dat het lichaam bij de wereld, gelijk al het uitwendige, doel is, terwijl het naar Gods Woord slechts middel moet zijn; dat bij de wereld het lichamelijke, bij den christen het geestelijke, de ziel vooropstaat — en beslissend is. Niet de hoogste spanning van lichamelijke kracht, maar de betooning van kinderlijk geloof is in den mensch het grootste en het schoonste. Het geloof in Hem, die den mensch tot alle goed werk vol maakt toerust. Door kloeke trouw aan deze belijdenis zullen wij zelf niet worden verleid, en onder ’s Heeren zegen voor anderen wegwijzers zijn op een gevaarlijk pad.